De Voorzitter van de Ondernemingsrechtbank te Antwerpen, zetelend zoals in kort geding, oordeelde dat het gebruik van bepaalde grafische elementen die behoorde tot de huisstijl van een ander architectenbureau, en die een uiting waren van de vrije en creatieve keuzes van dit bureau, een inbreuk was op het auteursrecht en strijdig was met de eerlijke handelsgebruiken.[1]
Dhr. X werkte enkele maanden bij een bureau voor tuin- en landschapsarchitectuur (hierna “Bureau A”), maar na enkele maanden begon hij een gelijkaardige activiteit op zelfstandige basis. Volgens Bureau A nam dhr. X bij zijn vertrek sjablonen mee en bleef hij deze ook gebruiken bij zijn eigen activiteit. Hierdoor hanteerde dhr. X dezelfde huisstijl als bureau A, hetgeen verwarring zou veroorzaken. Bureau A argumenteerde dat het gebruik van dezelfde huisstijl een schending uitmaakt van haar bedrijfsgeheim en van haar auteursrechten en bovendien een oneerlijke marktpraktijk is. Zij vorderde o.m. de staking van elk gebruik van bedrijfsdocumenten en –geheimen, waaronder de templates, plannen en vignette van bureau A, een publicatie van het vonnis in twee kranten en een schadevergoeding van 25.000 euro.
De Voorzitter oordeelde dat het gebruik van de huisstijl van Bureau A geen inbreuk was op haar bedrijfsgeheimen, aangezien een huisstijl per definitie niet kan kwalificeren als bedrijfsgeheim in de zin van artikel I.17/1,1 Wetboek Economisch Recht (“WER”): “Het is net, de bedoeling van de ondernemingen die ze hanteert om ermee naar buiten te komen, niet om deze geheim te houden.”
De auteursrechten van Bureau A waren daarentegen wel geschonden. De Voorzitter verduidelijkte dat de bescherming die de auteur van een werk geniet krachtens artikel XI.165, §1 WER, slechts geldt met betrekking tot materiaal dat oorspronkelijk is, in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de auteur. Dit is het geval wanneer de schepping de uitdrukking is van de persoonlijkheid van de auteur en hij m.n. vrije en creatieve keuzes maakte en zo een ‘persoonlijke noot’ kon geven aan zijn werk. Daarentegen is niet voldaan aan het ‘oorspronkelijkheidscriterium’ wanneer de wijze waarop het werk tot uitdrukking is gekomen wordt bepaald door de techniciteit ervan. Er moet met andere woorden rekening worden gehouden met het feit dat omwille van bepaalde technische doeleinden, het maken van vrije en creatieve keuzes in de uitvoering van het werk beperkt of zelfs onmogelijk is. Dit geldt zeker in het geval van (architecturale) plannen. Het is dus niet omdat iemand iets heeft ontworpen dat dit een intellectuele schepping is die onder het auteursrecht valt.
Volgens de Voorzitter vielen bepaalde grafische elementen van de huisstijl van Bureau A, zoals de lijnen die werden gebruikt om hagen aan te duiden, wel degelijk onder de auteursrechtelijke bescherming, aangezien zij vrije en creatieve keuzes uitmaken van de persoonlijkheid van de ontwerper, de zaakvoerder van Bureau A. Door deze elementen over te nemen schond dhr. X het auteursrecht van Bureau A. De Voorzitter beval bijgevolg de staking van het gebruik ervan.
Bovendien bevestigde de Voorzitter dat de klakkeloze overname van de huisstijl van Bureau A, in deze omstandigheden, een oneerlijke marktpraktijk was in de zin van artikel VI.104 WER. Immers, dhr. X was niet louter een concurrent van Bureau A, hij was voordien ook verbonden met haar zodat er voor (potentiële) klanten verwarring kon ontstaan. Het feit dat dhr. X en de zaakvoerder van Bureau A dezelfde naam droegen maakte de verwarring des te groter wanneer een ontwerp, in dezelfde huisstijl en met diezelfde naam, zou worden ondertekend.
Hoewel een loutere kopie of het voordeel halen uit andermans creatieve inspanningen of investeringen op zichzelf niet noodzakelijk strijdig is met de eerlijke handelsgebruiken, kan het dit dus wel zijn omwille van de begeleidende omstandigheden, zoals de miskenning van intellectuele eigendomsrechten, verwarringstichting, maar ook elke vorm van onrechtmatig gedrag.
Wat betreft de gevraagde publicatiemaatregel stelde de Voorzitter dat dit enkel wordt toegestaan indien het ertoe kan bijdragen dat de gewraakte daad of de uitwerking ervan ophoudt. Dit was hier niet het geval, zodat de publicatiemaatregel werd afgewezen.
Tot slot verduidelijkte de Voorzitter dat hij, als stakingsrechter, niet bevoegd is om kennis te nemen van vorderingen tot schadevergoeding.
Voetnoot:
1 Vz. Orb. Antwerpen, afd. Antwerpen, 17 maart 2021 (onuitg.).