Sinds 1 november 2020 geldt in ons land een gloednieuw Burgerlijk Wetboek. Een eerste en belangrijk onderdeel van dit nieuwe wetboek is een gemoderniseerd bewijsrecht. Welke nieuwigheden zijn van toepassing? Wat is hun impact op ondernemingen en particulieren? Confocus vroeg tekst en uitleg aan Mr Nic Clijmans, Advocaat-vennoot bij Clijmans Advocaten.
Waarom werd het bewijsrecht hervormd?
Nic Clijmans: “De hervorming van het bewijsrecht paste in de ambitie van de toenmalige federale regering – en met name van ex-Minister van Justitie Koen Geens – om een nieuw Burgerlijk Wetboek te lanceren dat beter aansluit bij de werking en de noden van de hedendaagse samenleving. Het huidig wetboek is verouderd en dringend aan opfrissing toe, mede door nieuwe technologische evoluties en belangrijke cassatierechtspraak die de voorbije decennia doorgebroken zijn. Het nieuw Burgerlijk Wetboek dient als omkadering, waarin een eerste invulling gebeurt door het nieuwe bewijsrecht. Dit zal voortaan gekend staan als Boek 8. Er zijn 9 boeken voorzien.”
“Op 31 oktober 2018 werd in de Kamer een wetsontwerp ingediend, dat vervolgens op 19 maart 2019 werd goedgekeurd in de Commissie Justitie en plenair werd goedgekeurd op 4 april 2019. De nieuwe wet werd op 14 mei 2019 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. De datum van inwerkingtreding (1 november 2020) viel 18 maanden na publicatie. Op deze manier kregen rechtsonderhorigen de nodige tijd om zich voor te bereiden op de belangrijke hervorming.”
“Eén ding is zeker: de oude Code Napoléon – die dateert van 1804 – is niet meer aangepast aan de hedendaagse bewijsvoering. Bovendien voert Europa systematisch de druk op om prioriteit te geven aan een moderner bewijsrecht, met aandacht voor nieuwe communicatiekanalen zoals e-mail, sms, de elektronische handtekening en archivering,… Het is dus absoluut een goede zaak dat deze nieuwe oplossingen verankerd worden in nieuwe wetgeving, en niet langer gestuurd worden door interpretatie van oude wettelijke bepalingen.”
Hoe wordt het nieuwe bewijsrecht ingepast in het nieuw Burgerlijk Wetboek?
NC: “Het Burgerlijk Wetboek wordt samengesteld uit 9 Boeken, waarvan het nieuwe Boek 8 gewijd wordt aan het bewijsrecht. De oude bepalingen (artikelen 1341 e.v. O.B.W.) worden opgeheven en vervangen door nieuwe bepalingen (artikelen 8.1 en volgende nieuw B.W.). Op 1 november 2020 krijgt ons huidig Burgerlijk Wetboek officieel de titel van ‘oud Burgerlijk Wetboek’.”
“Het nieuwe Boek 8 (‘Bewijs’) bevat drie hoofdstukken: algemene bepalingen (met definities en algemene regels), de toelaatbaarheid van de bewijsmiddelen en de regels voor de verschillende bewijsmiddelen in het bijzonder. Deze hoofdstukken zorgen voor een heldere, maar ook uitgewerkte en gedetailleerde structuur die geen definities schuwt, al bestaat daardoor ook het risico op een ‘immobilisatie’ van sommige begrippen. Door de wettelijke verankering is er weinig ruimte voor een evolutieve interpretatie van het begrippenarsenaal uit het bewijsrecht.”
Wat zijn de belangrijkste wijzigingen in het hervormde bewijsrecht?
NC: “Ik zie de volgende belangrijke wijzigingen: een veralgemening van het vrij bewijsstelsel en een versoepeling van het gereglementeerd bewijsstelsel, een vrij bewijsrecht van eenzijdige rechtshandelingen, een vrij bewijsrecht dat wordt uitgebreid naar ondernemingen in plaats van handelaars (en dus bijvoorbeeld ook vrije beroepen en landbouwers omvat), de mogelijkheid tot omkering van de bewijslast in bijzondere omstandigheden en ook de invoering van het waarschijnlijkheidsbewijs.”
Wat moeten we onthouden over de versoepeling van het vrij bewijsstelsel?
NC: “Bij het gereglementeerd bewijsstelsel – dus wanneer bewijs van een rechtshandeling met een ondertekend geschrift moet worden geleverd – verhoogt de wetgever het plafond (de bewijsdrempel) van 375 euro naar 3.500 euro. De lat voor de opmaak van een verplichte schriftelijke overeenkomst wordt dus aanzienlijk hoger gelegd. Deze maatregel zal het bewijs voor transacties die dagelijks gebeuren tot een bedrag van 3.500 euro aanzienlijk vergemakkelijken, want onder die drempel kan er vrij bewezen worden.”
Ten aanzien van ondernemingen is het bewijs van rechtshandelingen vrij, ook boven de 3.500 euro. De voorgaande regel is dan ook principieel enkel van toepassing ten aanzien van consumenten, en dan nog. Ook daar kan er bewezen worden – in plaats van met een ondertekend geschrift – door een sms of e-mail, voor zover dit sms- of e-mailbericht kan worden aangevuld met een ander wettelijk bewijsmiddel (bijvoorbeeld een vermoeden of getuigenis). De sms of e-mail geldt dan als zogenaamd begin van bewijs door geschrift. Op die manier kan bijvoorbeeld een verkoop van een onroerend goed zonder compromis ten aanzien van een consument toch nog bewezen geraken.
Wat wijzigt er op het vlak van eenzijdige rechtshandelingen?
NC: “Sinds 2020 moeten we er ook rekening mee houden dat het vrij bewijsrecht veralgemeend wordt voor alle eenzijdige rechtshandelingen, ongeacht hun waarde. Ik denk hierbij aan de betaling, het aanbod, de aanvaarding,… Er geldt wel een uitzondering voor een eenzijdige verbintenis tot het betalen van een geldsom. De persoon die de betaling van een geldsom belooft, moet nog steeds een aantal formaliteiten vervullen, zoals het bedrag van de beloofde som voluit in letters schrijven. Dit om hem bewust te maken van zijn engagement.”
Een derde belangrijke hervorming is het ondernemingsbewijs.
NC: “Hier moeten we zeker onthouden dat de vrije bewijsvoering tussen handelaars wordt uitgebreid naar alle ondernemingen, dus bijvoorbeeld ook vrije beroepen en landbouwers. Dat wil zeggen dat het bewijs tussen of tegen ondernemingen vrij geleverd zal kunnen worden, ook voor rechtshandelingen boven 3.500 euro.”
“Ik geef hierbij ook mee dat de bijzondere wettelijke bewijswaarde van een aanvaarde verkoopfactuur uitgebreid zal worden tot alle soorten facturen, ongeacht de achterliggende overeenkomst (lening, huur,…). Ook de boekhouding van een onderneming heeft een bijzondere, wettelijk geregelde bewijswaarde.”
De omkering van de bewijslast is een volgende belangrijke aanpassing.
NC: “Dat klopt. Deze wijziging dient vooral als hulpmiddel om onrechtvaardige situaties in de rechtbank te verhelpen. Voortaan kan een rechter de bewijslast omkeren wanneer de toepassing van de normale bewijslastregels (‘hij die beweert, moet bewijzen’) kennelijk onredelijk zou zijn. De rechter moet zijn vonnis wel grondig motiveren en vooraf alle mogelijke onderzoeksmaatregelen uitgeput hebben.”
“Tijdens de hoorzitting over het nieuwe bewijsrecht van de Commissie van 20 november 2018 gaf de heer W. Vandenbussche, mede-auteur van het nieuwe boek 8, het volgend voorbeeld: ‘Een klant gaat naar een geldautomaat om er geld af te halen. Door een technisch probleem kan het gevraagde bedrag niet worden gegeven, maar wordt de rekening van de klant desondanks met dat bedrag gedebiteerd. De zaak komt voor een rechter, die de bank verzoekt haar registers voor te leggen. De bank geeft aan dat die registers werden vernietigd. In een dergelijk geval moet de klant, dus de eisende partij, het bewijs leveren van de door hem aangeklaagde feiten,…’”
“’In het door de spreker gegeven voorbeeld zou het mogelijk zijn om de bewijslast bij de bank te leggen. Dat betekent in dit geval niet dat de rechter zwart op wit vaststelt dat de bank een fout heeft gemaakt, maar wel dat ze in het ongelijk zal worden gesteld als ze zelf geen bewijs naar voor brengt’.”
Zijn er volgens u gemiste kansen bij de hervorming van het bewijsrecht?
NC: “De modernisering van het bewijsrecht – met nieuwe begrippen en definities die oog hebben voor digitalisering – is absoluut een stap voorwaarts. De nieuwe wetgeving oogt logisch, helder en gestructureerd. Het taalgebruik is toegankelijk, waarbij de wetgever oude bewijsmiddelen overboord gooit. Een klein minpunt hierbij is dat andere verouderde bewijstechnieken – zoals bijvoorbeeld de eed – toch nog behouden blijven.”
“Ook positief is dat de bestaande cassatierechtspraak en -rechtsleer (met bijvoorbeeld de medewerking van partijen aan de bewijsvoering) daarbij gecodificeerd wordt.”
“Toch kunnen we volgens mij niet spreken van een echte trendbreuk.”
“De wetgever heeft volgens mij bovendien een kans gemist door het formele bewijsrecht uit het Gerechtelijk Wetboek niet te incorporeren in Boek 8 van het nieuw Burgerlijk Wetboek. Dat had voor een handige eenheid gezorgd van materieel en formeel bewijsrecht. Bij formeel procesrecht denk ik onder andere aan zaken zoals het deskundigenonderzoek, getuigenverhoor, plaatsafstapping of overlegging stukken.”
“Wat bijvoorbeeld met het ongeoorloofd verkrijgen van een bewijsstuk, zoals een onderschepte e-mail? Ook dat vraagstuk wordt niet behandeld in het nieuwe Boek 8. Wat mij betreft ook hier een gemiste kans.”
Hartelijk dank voor deze toelichting.
NC: “Graag gedaan!”
Auteur: Geert Van Cauwenberge