Het College van Burgemeester en Schepenen van een gemeente/stad kan in rechte optreden als partij voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen en dit in 2 hoedanigheden: ofwel als vergunningverlenende overheid ofwel als vertegenwoordiger van de stad/gemeente (ofwel een combinatie van deze beide). Dit onderscheid is fundamenteel en de juiste hoedanigheid moet op een correcte wijze aangegeven en gemotiveerd worden zoals blijkt uit een aantal recente arresten van de Raad voor Vergunningsbetwistingen.
In twee recente arresten heeft de Raad voor Vergunningsbetwistingen een verzoek tot nietigverklaring onontvankelijk verklaard bij gebrek aan hoedanigheid en belang van de verzoekende partij (2 oktober 2012, A/2012/0385 en A/2012/0386). In beide arresten werd het verzoek ingeleid door het College van Burgemeester en Schepenen van de betrokken stad, waarbij het belang/de hoedanigheid gemotiveerd werd door te stellen dat het College van Burgemeester en Schepenen als vergunningverlenende overheid beschouwd moet worden (art. 4.8.16, §1, 2e Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening)
.
In beide gevallen heeft de Raad gesteld dat het optreden als vergunningverlenende overheid op zich mogelijk is, maar dat dit niet bleek uit de beslissing van het College van Burgemeester en Schepenen om de procedure op te starten: in de betrokken beslissingen werd o.m. uitdrukkelijk verwezen naar art. 57, §3, 7e en 9e/art. 193 van het Gemeentedecreet waaruit de Raad afgeleid heeft dat het College van Burgemeester en Schepenen niet wou optreden in haar hoedanigheid van ‘vergunningverlenende overheid’ (conform art. 4.8.16, §1, 2e Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening) maar wel als ‘vertegenwoordiger’ van de betrokken stad.
Het optreden als ‘vertegenwoordiger’ van de betrokken stad is eveneens mogelijk in toepassing van art. 4.8.16, §1, 3e Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, maar hierbij wordt als bijkomende vereiste gesteld dat het belang in naam van de Stad/gemeente toegelicht moet worden (hinder/nadelen).
Het is betreurenswaardig dat beide arresten opnieuw een staaltje van overdreven formalisme tentoon spreiden en het valt te verhopen dat hieraan ooit eens een eind gesteld wordt. Anderzijds kan een onontvankelijkheid maar beter vermeden worden en dient een gemeente/stad aldus in het Collegebesluit duidelijk standpunt in te nemen:
- Indien men wil optreden als vergunningverlenende overheid mag in het collegebesluit enkel verwezen worden naar art. 4.8.16, §1, 2e Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en artikel 57, §3, 7e Gemeentedecreet
- Indien men wil optreden als vertegenwoordiger van de gemeente/stad dient het besluit te verwijzen naar art. 4.8.16, §1, 3e Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en artikel 57, §3, 9e/art. 193 Gemeentedecreet.
In dit geval dient het belang van de gemeente (nadelen/hinder) eveneens omschreven te worden, minstens in het inleidende verzoekschrift bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen.
Indien men dergelijke (niet-inhoudelijke) discussies wenst te vermijden, is het aangewezen om op twee paarden te wedden en het optreden in rechte te motiveren zowel vanuit de hoedanigheid als vergunningverlenende overheid als uit de hoedanigheid als vertegenwoordiger van de gemeente/stad.