De reikwijdte van het algemeen beginsel van de hoorplicht of “audi alteram partem” is een vaak terugkerend discussiepunt. De Raad van State heeft zich uitgesproken over de toepassing van dit beginsel op een ambtshalve (niet-disciplinair) ontslag wegens een vermeende onregelmatigheid bij de benoeming van een ambtenaar van de FOD Justitie.
De feiten
Een persoon wordt benoemd als stagiair in de functie van assistent-dossierbeheerder bij de Rechtbank van Koophandel van Luik, afdeling Neufchâteau.
Enkele maanden later ontvangt de FOD Justitie informatie dat de betrokkene geseind is bij het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (OCAD). Zo zou hij vóór zijn benoeming aangeklaagd zijn wegens betrokkenheid bij terroristische activiteiten en die zaak was nog hangende.
De FOD Justitie is van mening dat de benoeming van de betrokkene onregelmatig is, omdat hij zich niet “heeft gedragen in overeenstemming met de vereisten van de betrokken functie”. Dit is een algemene benoemingsvoorwaarde die in het statuut is vastgelegd. De FOD Justitie verwijt de betrokkene dat hij bij zijn aanwerving geen melding heeft gemaakt van deze feiten. De stagiaire wordt ambtshalve ontslagen, zonder enig voorafgaand verhoor.
De beslissing van de Raad van State
De betrokkene betwist de geldigheid van deze beslissing voor de Raad van State. Hij stelt dat het vermoeden van onschuld en het algemeen beginsel van de hoorplicht geschonden werden. De Raad van State spreekt zich uiteindelijk alleen uit over de hoorplicht.
De Raad van State bevestigt dat het ambtshalve ontslag in deze zaak geen tuchtsanctie is. Het betreft een oorzaak van de automatische en definitieve beëindiging van de functie, zoals dat ook het geval is bij een ongerechtvaardigde afwezigheid van meer dan tien dagen. Het algemeen beginsel van het recht op verdediging is derhalve niet van toepassing.
De Raad van State merkt evenwel op dat de bestreden beslissing zonder twijfel een ernstige maatregel is die op het gedrag van de betrokkene berust. De FOD Justitie had daarom het beginsel van hoorplicht in acht moeten nemen: de betrokkene moest gehoord worden om hem in kennis te stellen van de voorgenomen maatregel en hem in staat te stellen zijn opmerkingen te laten gelden.
De FOD Justitie betoogde dat, gezien de ernst van de door het OCAD verstrekte informatie, geen andere beslissing had kunnen genomen worden. Volgens de FOD zou een verhoor nutteloos geweest zijn (wat soms inderdaad aanvaard wordt). De Raad van State stelt in dit geval evenwel vast dat de betrokkene voorwaardelijk was vrijgelaten, onder meer om zijn functie te kunnen verderzetten. De onderzoeksrechter was blijkbaar van mening dit geen probleem vormde.
De Raad van State vernietigt dan ook de bestreden beslissing op grond van een schending van de hoorplicht.
Te onthouden?
De hoorplicht beperkt zich niet tot de tuchtrechtelijke sfeer of tot het ontslag van contractuelen in overheidsdienst. Voor elke maatregel met mogelijk ernstige gevolgen, geldt dat deze potentieel door een verhoor moet voorafgegaan worden, met name wanneer de maatregel gebaseerd is op een beoordeling van het gedrag van de ambtenaar. De overheid moet de ambtenaar informeren over de voorgenomen maatregel en hem de mogelijkheid bieden om zijn opmerkingen te laten gelden (idealiter tijdens een hoorzitting). Deze formaliteit is erop gericht dat de overheid de beslissing met volledige kennis van zaken zou nemen.
Bron: Raad van State, 24 oktober 2019, nr. 245.903, Loukili