De werkgever moet ervoor zorgen dat zijn personeel tewerkgesteld wordt bij normale temperaturen. Als dit niet mogelijk is, moet hij de nodige maatregelen nemen.
Hoe warm moet of hoe koud mag het zijn op kantoor? Moeten werknemers die in open lucht tewerkgesteld worden nog verder werken als het vriest? Moet de werkgever beschermingsmaatregelen nemen om aan deze koude te kunnen weerstaan?
1. Risicoanalyse
Elke werkgever moet in zijn onderneming een risicoanalyse laten uitvoeren van de temperatuur op de arbeidsplaats en de mogelijke gevolgen ervan op het uit te voeren werk. Ook andere factoren worden gemeten zoals de relatieve luchtvochtigheid, de luchtstroomsnelheid en de thermische straling door de zon of door technologische omstandigheden.
Dit gebeurt na advies van de preventieadviseur en na akkoord van het Comité voor Preventie en Bescherming op het werk (hierna CPBW). Als er geen CPBW is, is dit de vakbondsafvaardiging. Indien er geen vakbondsafvaardiging is, zijn dit alle werknemers.
Op basis van deze risicoanalyse moet de werkgever passende preventiemaatregelen nemen: verwarming, aangepaste kledij, medisch onderzoek, voorlichting, … .
2. Welke minimumtemperatuur op het werk?
De tabel hieronder geeft de minimumtemperatuur op het werk weer.
Aard van het werkMinimumtemperatuur
(gemeten met een droge thermometer)
Voorbeeld Zeer licht werk 18° C Secretariaatswerk Licht werk 16° C Handenarbeid aan een tafel Halfzwaar werk 14° C Staande arbeid Zwaar werk 12° C Grondwerken Zeer zwaar werk 10° C Beklimmen van ladders3. Wat als de minimumtemperatuur niet bereikt wordt?
Wanneer de minimumtemperatuur niet bereikt wordt, moet de werkgever maatregelen nemen zodat het personeel toch niet blootgesteld wordt aan de koude of dat deze blootstelling tot een minimum wordt beperkt.
Deze maatregelen kunnen zijn:
- mobiele verwarmingstoestellen voorzien;
- alternatieve werkmethoden voorzien waardoor minder in de koude gewerkt moet worden;
- werkroosters aanpassen zodat dat de werknemers minder lang in de koude moeten werken;
- warme kledij verschaffen;
- gratis warme dranken ter beschikking stellen.
4. Wat met werknemers die op open werkplaatsen of in de open lucht werken?
Open werkplaatsen en arbeidsplaatsen in open lucht moeten tijdens de periode tussen 1 november en 31 maart beschikken over voldoende verwarmingstoestellen. Deze moeten werken wanneer dat nodig is en in ieder geval wanneer de buitentemperatuur lager is dan 5° C.
Met akkoord van het CPBW – of het akkoord van de vakbondsafvaardiging als er geen CPBW is – mogen deze verwarmingstoestellen ook worden opgesteld in lokalen, in voorlopige constructies of op andere plaatsen om de werknemers de mogelijkheid te geven zich bij tussenpozen te verwarmen.
Bijzondere regels zijn voorzien voor werknemers die tewerkgesteld worden aan toonbanken of winkelbanken van winkels voor detailverkoop die zich buiten en in de onmiddellijke nabijheid van de winkel bevinden. Het werk buiten de winkel is beperkt in de tijd:
- niet vóór 8 uur of na 19 uur;
- niet langer dan 2 uur zonder onderbreking van minstens 1 uur;
- niet langer dan 4 uur per dag.
5. Weerverlet
Het koude weer kan ervoor zorgen dat arbeiders niet meer kunnen werken. De werkgever kan hen dan, mits naleving van bepaalde formaliteiten, tijdelijk werkloos stellen wegens slecht weer.
De werkgever moet dan een mededeling doen aan de RVA en aantonen dat het koude weer, gelet op de aard van het werk, de uitvoering van het werk onmogelijk maakt. Wanneer het koude weer het werk enkel bemoeilijkt of het rendement doet dalen, kan de werkgever geen tijdelijke werkloosheid wegens slecht weer invoeren. Tijdelijke werkloosheid wegens slecht weer kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van vorst waardoor metselwerken of ruwbouwwerken onmogelijk worden. Meer info hierover vindt u op www.rva.be.
Van VAN IMPE Gilles, op 9 februari 2021