03/01/25

Adviezen van advocaten aan overheden niet meer absoluut onttrokken aan de openbaarheid van bestuur?

Is het absolute karakter van artikel 6, § 2, tweede lid, 2° van de Openbaarheidswet verenigbaar met artikel 32 GW? Het Grondwettelijk Hof zal op de vraag moeten antwoorden.

Overeenkomstig artikel II.39, tweede lid, van het Bestuursdecreet passen de instanties "bij het beoordelen van een aanvraag tot openbaarmaking ook de toepasselijke bepalingen van wetten, decreet of ordonnanties toe, in de mate dat ze de openbaarmaking van bestuursdocumenten verbieden of beperken op gronden die tot de bevoegdheid van de federale overheid of van andere gemeenschappen of gewesten behoren".

Artikel 6, § 2, tweede lid, 2° van de Openbaarheidswet bepaalt dat een verzoek tot openbaarheid wordt afgewezen wanneer de openbaarmaking van het bestuursdocument afbreuk doet aan "een bij wet ingestelde geheimhoudingsverplichting".

Artikel 458 van het Strafwetboek dat voorziet in een dergelijke geheimhoudingsverplichting is van toepassing op het beroep van advocaat, en dus ook op de adviezen die een advocaat aan een overheid verstrekt.

Artikel 6, § 2, tweede lid, 2° van de Openbaarheidswet betreft een verplichte en absolute weigeringsgrond. Van zodra de informatie onder de betrokken uitzonderingsgrond valt, moet de openbaarheid worden geweigerd. Dit impliceert dat door het bestuur geen belangenafweging moet plaatsvinden in het geval van een verzoek tot openbaarmaking van de adviezen van de advocaat.

De vraag rijst of een dergelijke absolute weigeringsgrond verenigbaar is met artikel 32 GW, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 10 EVRM, nu het EHRM absolute weigeringsgronden veroordeelt.

In het arrest van 18 december 2024 met nr. 261.799 meent de Raad van State dat er grond tot prejudiciële vraagstelling aan het Grondwettelijk Hof is:

“Schendt artikel 6, § 2, 2° van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur artikel 32 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 10 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, doordat een overheid de vraag om inzage, uitleg of mededeling in afschrift van een bestuursdocument moet afwijzen wanneer de openbaarmaking van het bestuursdocument afbreuk doet aan een bij wet ingestelde geheimhoudingsverplichting, zodat die overheid geen belangenafweging in concreto mag doorvoeren tussen door die uitzonderingsgronden beschermde belangen en het openbaar belang dat met de openbaarmaking van het bestuursdocument is gediend ?”

Auteurs: Sofie Logie, Jade Leenaert en Niels Lemaire (Advocaten bij PUBLIUS)

dotted_texture