In een arrest van 6 november 2012 van het Milieuhandhavingscollege (MHHC-12/51-VK) werd een verzoekende partij die de strafrechtelijke toerekening van een aantal vastgestelde milieumisdrijven aan haar betwistte omdat zij niet de exploitant of gebruiker was, doch enkel de eigenaar, terug gefloten.
Deze argumentatie, die erop neerkomt dat de verzoekende partij meent niet de overtreder te zijn, werd door het Milieuhandhavingscollege evenwel niet gevolgd.
Artikel 16.4.25, eerste lid van het DABM bepaalt immers het volgende:
“De bestuurlijke geldboete is een sanctie waarbij de gewestelijke entiteit een overtreder verplicht een geldsom te bepalen.”
Nu het DABM zelf, noch de uitvoeringsbesluiten het begrip ‘overtreder’ omschrijven, grijpt het Milieuhandhavingscollege terug naar de gewone gebruikelijke betekenis van het woord, nl.:
‘De persoon die een gebod of verbod schendt dat zich tot hem richt’
Op basis hiervan stelt het College dat de formulering van de geschonden rechtsnormen mee bepalen wie als overtreder kan worden aanzien en dat dus nagegaan moet worden of in het daarin opgenomen verbod of gebod de toerekenbaarheid beperkt wordt tot slechts één of bepaalde categorieën personen.
In voorliggend geval waren de gebod- en verbodsbepalingen waarvoor de gewestelijke entiteit een bestuurlijke geldboete had opgelegd in uitermate algemene bewoordingen opgesteld zodat zij zich eigenlijk tot eenieder richten.
De enige vraag die zich dan ook nog stelde, was of de gewestelijke entiteit terecht de schending van deze bepalingen kon toerekenen aan de verzoekende partij als overtreder. Uit de gedane vaststellingen bleek dat dit wel degelijk kon, ook al was de betrokkene ‘slechts’ opdrachtgever.
In elk geval staat hiermee dus vast dat het begrip ‘overtreder’ ruimer kan zijn dan enkel diegene die de strafbare gedraging materialiter heeft verricht.