13/11/18

Ongrondwettelijk voordeel alle aard bedrijfswoning – ook voor het verleden? Verzoek tot ambtshalve ontheffing als reddingsboe…

Zoals inmiddels genoegzaam bekend, is de wettelijke regeling inzake de forfaitaire waardering van het voordeel van alle aard voor de kosteloze terbeschikkingstelling van een bedrijfswoning, in zoverre deze regeling voorziet in een vermenigvuldiging (x 3,8 of x 1,25 als het kadastraal inkomen kleiner of gelijk is aan € 745,00) bij een terbeschikkingstelling door een rechtspersoon, ongrondwettelijk bevonden. De hoven van beroep van Gent en Antwerpen hebben de ongeldigheid van de regeling uitgesproken. De fiscus heeft zich naar deze rechtspraak geschikt.

De administratie bevestigde dat zij in het kader van bezwaarschriften (en/of gerechtelijke procedures) rond deze problematiek, akkoord zou gaan met een forfaitaire waardering overeenkomstig de berekening die geldt bij een terbeschikkingstelling door natuurlijke personen.

De praktijk leert inmiddels dat de bezwaarschriften dienaangaande door de administratie doorgaans middels een versnelde procedure ingewilligd worden. De desbetreffende aanslagen worden ontheven en desgevallend terugbetaald in de mate de aanslagen teruggaan op een aldus te hoog gewaardeerd voordeel van alle aard.

Wat met de aanslagen waarvoor de bezwaartermijn van 6 maanden verstreken is?

De wet voorziet in een procedure van ontheffing van ambtswege, waarvoor een langere termijn geldt. Meer bepaald kan een verzoekschrift tot ambtshalve ontheffing bij de administratie ingediend worden binnen de 5 jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting gevestigd is.

Aan een ambtshalve ontheffing zijn evenwel voorwaarden gekoppeld. Er dient een overbelasting te blijken, onder meer uit een “nieuw feit” waarvan het laattijdig inroepen verantwoord is door gewettigde redenen.

De administratie neemt op vandaag bij circulaire het standpunt in dat de voornoemde arresten van de hoven van beroep, kwalificeren als “wijziging in de jurisprudentie”, waarvan de wet voorschrijft dat dit geen “nieuw feit” betreft. In een recent vonnis heeft de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen in zelfde zin geoordeeld. De Antwerpse rechtbank zou er in dit verband aan hebben toegevoegd dat enkel arresten van het Grondwettelijk Hof niet zouden vallen onder “wijziging van jurisprudentie”. Derhalve zou, bij gebrek aan “nieuw feit”, geen ambtshalve ontheffing kunnen worden verleend, aldus de administratie en het betrokken vonnis.

De zienswijze van de administratie en van de genoemde rechtbank lijken echter al te kort door de bocht. Niet elke gerechtelijke uitspraak kwalificeert immers zonder meer als een “wijziging van jurisprudentie”. Meer bepaald lijkt uit eerdere rechtspraak en administratieve standpunten het volgend essentieel onderscheid afgeleid te kunnen worden: gerechtelijke uitspraken waarin geoordeeld wordt over de interpretatie of toepassing van een rechtsnorm betreffen “wijziging van jurisprudentie”; terwijl gerechtelijke uitspraken waarin geoordeeld wordt over de geldigheid van een rechtsnorm (bv. op grond van toetsing van de norm aan de Grondwet) en die desgevallend leiden tot een correctie van de regelgeving, kwalificeren als een “nieuw feit”.

Het is vanuit dit opzicht dat de administratie in het verleden heeft aangenomen dat arresten van het Grondwettelijk Hof als nieuw feit aanleiding kunnen geven tot ambtshalve ontheffing. De redenering lijkt doorgetrokken te kunnen worden naar andere gerechtelijke uitspraken waarin een rechtsnorm op haar geldigheid wordt beoordeeld; er blijkt ons inziens geen redenwaarom dit beperkt zou moeten worden tot uitspraken van het Grondwettelijk Hof.

Volledigheidshalve stellen we vast dat er precedenten zijn waarin arresten van de Raad van State en van het Europees hof van Justitie als nieuw feit worden beschouwd. Tevens is er rechtspraak waaruit volgt uitspraken van feitenrechters als “nieuw feit” kunnen worden aangemerkt, indien in de uitspraak een feitelijkheid wordt vastgesteld.

Toegepast op de voorliggende arresten van de hoven van beroep te Gent en Antwerpen inzake deforfaitaire waardering van de voordelen alle aard: deze arresten betreffen noch min noch meer een beoordeling omtrent de (on)geldigheid van de betrokken regelgeving. De arresten luiden dat de betrokken regeling het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel schendt. Als rechtstreeks gevolg van deze arresten, dient de betrokken regeling te worden gecorrigeerd. In deze omstandigheid komt het voor dat de arresten geen “wijziging van jurisprudentie” betreffen doch wel een “nieuw feit”.

De minister en de administratie hebben eerder dit jaar uitdrukkelijk aangegeven dat de voornoemde arresten van de hoven van beroep gevolgd dienen te worden. Sindsdien is voor de belastingplichtige met zekerheid komen vast te staan dat uit deze arresten volgt dat de betrokken waarderingsregel ongrondwettelijk was en desgevallend tot een overbelasting heeft geleid. In deze omstandigheid komt het gewettigd voor deze arresten thans als een nieuw feit waaruit de overbelasting blijkt over te leggen.

Aanslagen gevestigd op grond van een ongrondwettelijk gewaardeerd voordeel voor de kosteloze terbeschikkingstelling van een bedrijfswoning, kunnen ontheven en terugbetaald worden. Indien de bezwaartermijn verstreken is, lijkt een verzoek tot ambtshalve ontheffing een opportuniteit. Het is immers zeer de vraag of de actuele andersluidende administratieve zienswijze in dit verband zal stand houden. Meer bepaald komt het sterk verdedigbaar voor dat de arresten die de ongrondwettelijkheid hebben vastgesteld en die aanleiding geven tot een correctie van de regelgeving, kwalificeren als een nieuw feit dat aanleiding kan geven tot ambtshalve ontheffing. Tot eind dit jaar kunnen verzoekschriften worden ingediend voor aanslagen gevestigd vanaf 1/01/2014.

Auteurs: 

Dries Verhaeghe (advocaat) & Steven Vancolen (advocaat-vennoot)

dotted_texture