05/12/19

Meerwaarde op aandelen van een SCI

Zeer recentelijk sprak een Frans hof zich voor het eerst uit over de heffingsbevoegdheid bij een meerwaarde gerealiseerd op de aandelen van een Franse SCI. Er wordt niet alleen wat meer klaarheid geschapen, dit arrest is tevens (nu nog) gunstig voor de Belgische verkopers.

Omwille van diens translucide statuut, wordt er al jarenlang gebikkeld in Frankrijk én in België omtrent de taxatie van inkomsten (en successierechten) van/uit een Franse SCI. Voor fiscale doeleinden wordt een SCI in Frankrijk in principe als semitransparant beschouwd: enerzijds worden de aandeelhouders belast alsof ze rechtstreeks het - onderliggend - onroerend goed bezitten, anderzijds heeft de SCI volkomen rechtspersoonlijkheid en moet zij een individuele fiscale aangifte indienen. Omwille van de rechtspersoonlijkheid van de SCI erkent het Belgisch fiscaal recht diens fiscale transparantie niet. In sommige gevallen is de SCI echter verplicht vennootschapsbelasting verschuldigd. Bijvoorbeeld bij gemeubelde verhuur of als de aandeelhouder een vennootschap is. Bovendien kan zij hiervoor ook vrijwillig opteren.

De tribunal administratif de Montreuil kreeg volgende casus voorgeschoteld. Een Belgische rijksinwoner verkocht de aandelen van een SCI, onderworpen aan de vennootschapsbelasting, waarin zich Frans vastgoed bevond. De Franse belastingadministratie belastte dit als een meerwaarde op een onroerend goed (belast tegen een tarief van 19% alsook (thans) sociale belastingen van 7,5%) én dus niet als een meerwaarde op aandelen. De belastingplichtige kon niet instemmen met deze taxatie en de zaak werd voorgelegd aan het hof.

Artikel 3, §4 van het Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag wijst de heffingsbevoegdheid inzake de meerwaarde op vastgoed toe aan de staat waarin het betreffende onroerend goed gelegen is (in casu Frankrijk). Meerwaarden op aandelen daarentegen vallen onder de restcategorie: zij behoren tot geen van de specifieke verdragsartikelen. Artikel 18 van het Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag wijst de heffingsbevoegdheid hierover toe aan de woonstaat: de staat waarvan de persoon die de inkomsten realiseert inwoner is (in casu België). Het belang voor de Franse fiscus om de meerwaarden te koppelen aan ‘vastgoed’ is aldus duidelijk.

Het Franse belastingrecht kijkt frequent door vastgoedvennootschappen. Vennootschappen waarvan de waarde voor meer dan 50% bestaat uit Frans vastgoed, worden dan volgens de fiscale wetgeving als een onroerend goed behandeld (o.a. op het vlak van registratierechten en meerwaardebelasting).

In het verleden kwalificeerde de Franse belastingadministratie de aandelen van een Monegaskische SCI met Frans vastgoed als Franse situsgoederen voor successie doeleinden. Toen floot het Franse Hof van Cassatie de Franse fiscus al terug.(1) De aandelen moesten als ‘roerend’ worden beschouwd, conform het gemeen recht.

Vermits de SCI in Frankrijk gevestigd was, hield de tribunal administratif de Montreuil rekening met de Franse internrechtelijke kwalificatie van de verkochte aandelen. Wanneer een bepaalde term niet in het dubbelbelastingverdrag wordt gedefinieerd, kan deze aan de hand van het nationaal recht worden uitgelegd. Artikel 3, §2 Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag stelt overigens dat het begrip ‘onroerend goed’ moet worden bepaald volgens de wetten van de staat waarin het betreffende goed gelegen is. In principe moet er hierbij worden uitgegaan van het burgerlijk recht en dus niet van fiscale (fictie)bepalingen. De redenering van de Franse rechter is o.i. aldus incorrect.

Niettemin wordt een meerwaarde op de aandelen van een SCI, onderworpen aan de vennootschapsbelasting, overeenkomstig het Frans fiscaal recht als een meerwaarde op aandelen (en dus niet op onroerend goed) aangemerkt. Bijgevolg maakte het Franse hof toepassing van artikel 18 van het Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag. Het oordeelde dat België heffingsbevoegd is. Het Belgische Wetboek van de Inkomstenbelastingen voorziet slechts in een taxatie van meerwaarden wanneer zij niet als een normale verrichting van het beheer van het privévermogen wordt beschouwd (en waarvan de fiscus de bewijslast draagt). Veelal is de meerwaarde aldus vrijgesteld van belasting.

De vraag is echter of het Franse Cour administrative d'appel bovenstaande redenering volgt. Wanneer de fiscale definiëring van de gerealiseerde meerwaarden naar Frans recht wordt gevolgd, wordt de meerwaarde op aandelen op een translucide SCI mogelijks wel als een meerwaarde op een onroerend goed beschouwd, waardoor de toepassing van het verdrag leidt tot heffingsbevoegdheid van en taxatie in Frankrijk.

Ten slotte moet hierbij nog een caveat gemaakt worden. Het Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag maakt al enige tijd het voorwerp van heronderhandelingen uit. Quasi zeker is dat de heffingsbevoegdheid bij meerwaarden op aandelen van een vastgoedvennootschap overeenkomstig het heronderhandelde verdrag zal toekomen aan de staat waar dat vastgoed gelegen is (zoals ook is voorzien in het vernieuwde OESO-modelverdrag).

Eens het vernieuwde verdrag in werking is, zal op meerwaarden op aandelen van een SCI (met Frans vastgoed) Franse meerwaardebelasting verschuldigd zijn (ongeacht de onderworpenheid ervan aan de vennootschapsbelasting), alsook eventueel Belgische meerwaardebelasting indien een nieuwe regering daartoe zou beslissen…

(1) Franse Hof van Cassatie, 2 oktober 2015. Zie ook.

dotted_texture