Wanneer zelfstandigen worden geherkwalificeerd als werknemer, gebeurt dat vaak op hun initiatief, in de regel naar aanleiding van de beëindiging van de arbeidsrelatie. Ook wanneer de RSZ degene is die van een (schijn)zelfstandige een werknemer wil maken, zal deze laatste in de regel daarmee weinig problemen hebben, al is hij daarbij dan niet rechtstreeks betrokken. In dat geval dagvaardt de RSZ inderdaad de opdrachtgever als werkgever en vordert van hem socialezekerheidsbijdragen.
Het omgekeerde komt eveneens voor, zij het minder frequent: de RSZ heeft de mogelijkheid en het recht een “bedrieglijke onderwerping aan de sociale zekerheid voor werknemers” binnen zeven jaar te annuleren. Daardoor maakt het van een werknemer een zelfstandige, althans als effectief prestaties werden verricht tegen vergoeding. Bij ontstentenis van prestaties was er zelfs geen arbeidsrelatie. De RSZ betaalt dan de bijdragen terug over een periode gelijk aan de verjaringstermijn van drie jaar die geldt voor de terugvordering van niet-verschuldigde bijdragen.
Volgens het arbeidshof te Brussel veronderstelt “bedrieglijke onderwerping” dat de persoon die als werknemer werd “aangegeven” bij de RSZ, met kennis van zaken daaraan heeft meegewerkt.
De wet, vereist dat niet, beslist het Hof van Cassatie in het hieronder aangewezen arrest. M.a.w. een werknemer kan, ook al is hij te goeder trouw, binnen de termijn van zeven jaar die hoedanigheid ontnomen zien, althans ten aanzien van de RSZ.
Wat het cassatiearrest niet vermeldt (en ook niet hoefde te vermelden, want daarover ging de betwisting niet) is dat niet alleen de werkgever, maar ook de werknemer de annulatie zou kunnen aanvechten. Hij heeft er natuurlijk belang bij op het vlak van de sociale zekerheid beschouwd te worden als werknemer. En hij beschikt daartoe ook over een subjectief recht (zie Sociaal Compendium Socialezekerheidsrecht 2019-2020, nr. 476).