Naar aanleiding van “Dieselgate”, boog het Hof van Justitie zich over de vraag of Volkswagen voor een oneerlijke handelspraktijk kon worden veroordeeld tot twee boetes, in twee verschillende lidstaten. Het Hof verduidelijkte de toepassing van het ne-bis-in-idem-principe.
In 2016 heeft de AGCM , de Italiaanse autoriteit voor consumentenbescherming, aan Volkswagen een boete opgelegd van 5 miljoen euro voor oneerlijke handelspraktijken, namelijk het in de handel brengen van dieselvoertuigen die met “sjoemelsoftware” uitgerust waren. Volkswagen heeft tegen dit besluit van de AGCM beroep ingesteld. Terwijl dat beroep hangende was, in 2018, heeft het openbaar ministerie in Duitsland een boete opgelegd van 1 miljard euro aan Volkswagen, voor het opzetten van de sjoemelsoftware. Het Duitse besluit specifieerde dat 5 miljoen euro de sanctie uitmaakte en de rest van het bedrag voordeelsontneming. Volkswagen had besloten dit Duitse besluit niet aan te vechten, zodat het definitief werd.
Ondertussen was de procedure bij de beroepsrechter in Italië nog hangende. Daar voerde Volkswagen aan dat het besluit van 2016 onwettig was geworden omwille van het ne-bis-in-idem-principe (artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie). Volkswagen argumenteerde dat zij inmiddels al een boete had betaald (in Duitsland) en dus geen tweemaal voor dezelfde feiten gestraft kon worden. Artikel 50 van het Handvest luidt namelijk: “Niemand wordt opnieuw berecht of gestraft in een strafrechtelijke procedure voor een strafbaar feit waarvoor hij in de Unie reeds onherroepelijk is vrijgesproken of veroordeeld overeenkomstig de wet.” De vraag stelde zich of dit principe ook van toepassing is op de boetes (voor oneerlijke handelspraktijken) die als “administratieve boetes” worden aangemerkt in de nationale regelgeving. De Italiaanse rechter vroeg hierover uitleg aan het Hof van Justitie.
Het Hof verduidelijkte dat het ne-bis-in-idem-principe belet dat er een cumulatie is van zowel vervolgingsmaatregelen als sancties met een strafrechtelijk karakter, voor dezelfde feiten ten aanzien van dezelfde persoon. Om te beoordelen of een sanctie een strafrechtelijke aard heeft, zijn de volgende 3 criteria relevant: (1) de juridische kwalificatie van het strafbare feit in het nationale recht, (2) de aard van de inbreuk (strekt de sanctie tot repressie en preventie, dan wel enkel schadevergoeding?) en (3) de zwaarte van de sanctie. Ondanks dat de sanctie naar nationaal recht als “administratief” werd aangemerkt (eerste criterium), en het Hof geen duidelijk besluit kon nemen in verband met de aard van de inbreuk (tweede criterium), oordeelde het Hof dat de sanctie weldegelijk een “strafrechtelijk” karakter had, omwille van de hoogte van de boete (tot 5 miljoen euro). Het ne-bis-in-idem-principe was dus van toepassing op de boetes.
Een andere vraag was of dit principe een beletsel vormde voor de Italiaanse boete, nu deze Italiaanse boete eerder werd opgelegd (in 2016), maar pas definitief werd nadat de Duitse boete definitief werd (2018). Het Hof oordeelde dat dit geen verschil maakte. Het ne-bis-in-idem-principe verzet zich ertegen dat een strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten wordt aangevat of voortgezet wanneer er reeds een definitieve beslissing is. Het is dus niet vereist dat die “eerdere definitieve beslissing” ook eerder werd genomen. Bovendien maakt het voor het Hof ook niet uit hoe de beslissing definitief wordt, en dus heeft het feit dat Volkswagen beruste in de Duitse beslissing geen relevantie voor het ne-bis-in-idem-principe.
Het ne-bis-in-idem-principe is dus van toepassing, en de Italiaanse rechter moet nagaan of de boetes opgelegd worden om dezelfde materiële feiten, soortgelijkheid volstaat niet volgens Hof. De nationale kwalificatie van de feiten is daarbij irrelevant. Indien de Italiaanse rechter oordeelt dat het inderdaad om dezelfde feiten gaat, dan belet het ne-bis-in-idem-principe hem om nog een boete op te leggen.
Peter Wytinck
Nathalie De Weerdt