Hof van Justitie aanvaardt dat een gemeente de inzamelaar van gemengd stedelijk afval verplicht dit afval te vervoeren naar de meest nabijgelegen, geschikte afvalinstallatie
Een gemeente in Estland schreef een openbare aanbesteding uit voor het plaatsen van een dienstenconcessie voor inzameling en transport van het op haar grondgebied geproduceerde afval. Het bestek verplichtte de concessiehouder het gemengd stedelijk afval te vervoeren naar een welbepaalde afvalinstallatie, gelegen op 5 kilometer afstand van de gemeente. Het industriële afval, alsook het bouwafval moest worden vervoerd naar een specifieke afvalinstallatie, gelegen op een afstand van 25 kilometer van de gemeente.
Eén deelnemer aan de gunningsprocedure stelde deze verplichting in vraag. Volgens deze deelnemer hield deze afstandsbeperking een schending in van de vrijheden van de interne markt (te weten het beginsel van de vrije mededinging, het vrij verkeer van goederen, de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting). Immers, er lagen binnen een straal van 260 kilometer niet minder dan elf concurrerende afvalinstallaties, die gelijkwaardige technologieën toepasten.
Het Hof oordeelde echter dat de beginselen van nabijheid en zelfvoorziening, zoals vervat in de Richtlijn 2008/98 betreffende afvalstoffen, een gemeente toestaan om de concessiehouder belast met inzameling van gemengd stedelijk afval op haar grondgebied, te verplichten dit afval te vervoeren naar de meest nabijgelegen, geschikte afvalinstallatie, binnen de lidstaat waarin de gemeente is gelegen. Doelstelling hierbij is het vervoer van afval zo veel als mogelijk te beperken.
Zulks gaat volgens het Hof echter niet op voor de inzameling van bedrijfs- en bouwafval (bestemd voor nuttige toepassing). Verordening nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen laat een gemeente niet toe de concessiehouder te verplichten dit afval te vervoeren naar de meest nabijgelegen, geschikte afvalinstallatie, indien de producenten van dit afval verplicht worden dit afval aan de concessiehouder of rechtstreeks aan de afvalinstallatie te leveren. Voor dit soort afval gaat de overweging betreffende het beperken van het vervoer blijkbaar niet op.
Tot nog toe is het Hof van Justitie steeds zeer voorzichtig omgesprongen met het toelaten van het afstandscriterium binnen de Europese Unie wegens het gevaar voor belemmering van de vrije mededinging. Dit afstandscriterium kon slechts onder bepaalde voorwaarden én in de vorm van een milieugunningscriterium ingang vinden in een bestek.
In het Concordia Bus Finland arrest van het Hof van Justitie van 17 september 2002 heeft het Hof de mogelijkheid om milieucriteria in het kader van de overheidsopdrachtenprocedure te hanteren veralgemeend en de voorwaarden hiertoe nader omschreven. Hieruit kon reeds worden afgeleid dat het hanteren van milieueisen en –overwegingen in het kader van overheidsopdrachtenprocedures principieel is toegestaan en dit zowel bij de vaststelling van het voorwerp van de opdracht, de selectie van de gegadigden, de gunning van de opdracht, evenals bij de uitvoering ervan.
In het Contse arrest van 27 oktober 2005 werd de toelaatbaarheid van een afstandsvereiste in het kader van een overheidsopdrachtenprocedure nog verder onderzocht. Hierbij oordeelde het Hof van Justitie dat het afstandscriterium maar kon worden aanvaard als geldig milieugunningscriterium indien: (i) het verband houdt met het voorwerp van de opdracht; (ii) het bijdraagt tot de goede dienstverlening of uitvoering van de opdracht; en (iii) het pertinent is voor het bereiken van het doel dat met het milieugunningscriterium wordt nagestreefd.
Uit het arrest van 12 december 2013 kunnen we afleiden dat het Hof van Justitie ertoe neigt om het afstandscriterium te aanvaarden voor gemengd stedelijk afval binnen het kader van het nabijheids- en zelfvoorzieningsbeginsel. Hierdoor lijkt de weg open te gaan voor een bredere toepassing van het afstandscriterium, al dan niet als milieugunningscriterium, en dit ten koste van het beginsel vrije mededinging. Uit voorliggende zaak mogen echter geen voorbarige conclusies worden getrokken, gelet op het feit dat een mogelijke beperking van de vrije mededinging op de interne markt niet speelde, aangezien de situatie volstrekt intern aan één lidstaat was. Bijkomend kan men zich de vraag stellen of deze tendens ook doorgang zal vinden in andere sectoren dan deze van dienstenconcessie voor gemengd stedelijk afval.