De RSZ heeft recent een nieuw standpunt ingenomen met betrekking tot de toepasselijkheid van de CO2-bijdrage ten aanzien van utilitaire voertuigen. Dit standpunt werd gepubliceerd in de administratieve instructies 2014/2. De CO2-bijdrage is in principe verschuldigd indien een werknemer zijn bedrijfswagen ook voor privédoeleinden mag gebruiken.
In het kader van het nieuwe standpunt zal de RSZ voortaan een onderscheid maken tussen gewone bedrijfswagens en utilitaire voertuigen. Onder de term “utilitair voertuig” wordt een lichte vracht verstaan, met een laadruimte achterin, zonder ruiten en waarin geen passagiers vervoerd mogen worden.
Ten aanzien van gewone bedrijfswagens, vermoedt de RSZ het privégebruik en de werkgever dient de CO2-bijdrage te voldoen tenzij hij bewijst dat de wagen uitsluitend voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt. Ten gevolge van haar nieuwe standpunt, past de RSZ dit vermoeden voortaan niet meer toe ten aanzien van utilitaire voertuigen. Dit betekent dat de bewijslast verschuift naar de RSZ. Daarenboven wordt het woon-werkverkeer niet langer als privégebruik beschouwd, zelfs in geval van verplaatsingen van de woonplaats naar een vaste plaats van tewerkstelling. De grens van 40 dagen in is in dit kader niet langer relevant.
De RSZ heeft ook bevestigd dat een beperkt privégebruik bovenop het woon-werkverkeer kan worden aanvaard zonder dat de CO2-bijdrage verschuldigd is. Privégebruik wordt beschouwd als zijnde beperkt als het enkel occasioneel gebeurt, bijvoorbeeld in geval van een werknemer die het voertuig uitzonderlijk gebruikt om enkele meubels te verhuizen.
Dankzij dit nieuwe standpunt kunnen werkgevers hun werknemers toelaten om de utilitaire voertuigen van het bedrijf te gebruiken voor hun woon-werkverkeer van/naar een vaste plaats van tewerkstelling evenals voor occasioneel privégebruik zonder dat de CO2-bijdrage verschuldigd is.