Op 10 juli 2010 besliste het Europese Hof van Justitie in de zaak C-421/13 dat de voorstelling van de inrichting van een verkoopruimte kan worden ingeschreven als merk (onder specifieke voorwaarden).
Het verzoek om een prejudiciële beslissing aangaande de interpretatie van de Artikels 2 en 3 van de Richtlijn 2008/95/EG werd ingediend door het Bundespatentgericht (Duitsland) in het kader van een betwisting tussen Apple en het Duits octrooi en merkenbureau (DPMA) naar aanleiding van de inschrijving van een driedimensionaal merk bestaande uit de voorstelling van haar “flagship stores”.
Apple had zijn merk al succesvol ingeschreven in de Verenigde Staten en wou zijn bescherming uitbreiden op internationaal niveau. Op 24 januari 2014 heeft het DPMA Apple ’s verzoek geweigerd op grond dat dit niets anders dan een wezenlijk aspect van de handel van Apple voorstelde en door de consument niet zou worden opgevat als aanduiding van herkomst. Het werd bovendien ook beschouwd als onvoldoende onderscheidend van andere winkels of leveranciers van elektronische producten. In beroep besloot het Bundespatentgericht, na vaststelling dat het merk inderdaad onderscheidend is, de vraag of de voorstelling van de inrichting van een verkoopruimte als merk kan worden ingeschreven, te verwijzen naar het Europese Hof van Justitie.
Volgens het Hof is aan de drie voorwaarden uit artikel 2 van de richtlijn, opdat een teken een merk kan uitmaken, voldaan: “Een voorstelling (…) die de inrichting van een verkoopruimte door middel van een ononderbroken geheel van lijnen, contouren en vormen afbeeldt, kan dus een merk vormen mits zij waren of diensten van een onderneming kan onderscheiden van die van andere ondernemingen (…) zonder dat enig belang eraan hoeft te worden gehecht dat de tekening geen aanwijzingen van de maten en verhoudingen van de erdoor afgebeelde verkoopruimte bevat, en zonder dat behoeft te worden onderzocht of een dergelijke tekening als „presentatie die een dienst belichaamt” ook kan worden gelijkgesteld met een „verpakking”. De voorstelling van de inrichting van een verkoopruimte door een tekening kan ook geschikt zijn om de waren of diensten van een onderneming te onderscheiden van die van andere ondernemingen (…). Dat kan het geval zijn wanneer de afgebeelde inrichting significant verschilt van wat de regel of de gewoonte in de betrokken economische sector is” (§ 19-20 van de beslissing).
Voorts overwoog het Hof dat een teken dat de inrichting van de flagship stores van een fabrikant van waren afbeeldt, kan geldig worden ingeschreven zowel voor waren als voor diensten (§26 van de beslissing).
Ten slotte besloot het Hof dat “de artikelen 2 en 3 van richtlijn 2008/95/EG aldus moeten worden uitgelegd dat de voorstelling van de inrichting van een verkoopruimte voor waren door een gewone tekening zonder opgave van maten of verhoudingen kan worden ingeschreven als merk voor diensten die bestaan in verrichtingen betreffende deze waren maar niet integrerend deel uitmaken van de verkoop van deze waren, mits zij geschikt is om de diensten van de merkaanvrager te onderscheiden van die van andere ondernemingen en mits geen van de in die richtlijn genoemde weigeringsgronden zich daartegen verzet”.