Het Belgische Hof van Cassatie laat toe dat de rechter de uitwerking van een niet-concurrentie beding dat strijdt met de openbare orde, matigt zodat het niet automatisch nietig moet worden verklaard. Voorwaarde is wel dat de overeenkomst in deze mogelijkheid voorziet.
Het opleggen van een concurrentieverbod aan een wederpartij in het kader van commerciële samenwerkingsovereenkomsten, managementovereenkomsten, overnameovereenkomsten en dergelijke meer, is een belangrijk element voor het beschermen van knowhow en cliënteel of van een investering. Het contractueel beperken van concurrentie is dan ook regelmatig het voorwerp van harde onderhandelingen.
Het niet-concurrentiebeding is immers één van de belangrijke mechanismen om knowhow te beschermen. De wettelijke mogelijkheden om knowhow en cliënteel te beschermen, zijn immers zeer beperkt. Indien bepaalde knowhow of bedrijfsgeheimen niet beschermd kunnen worden door intellectuele eigendomsrechten (zoals octrooien, het auteursrecht en tekening- en modelrecht), dient via vertrouwelijkheidsovereenkomsten en niet-concurrentiebedingen de relevante contractspartij beschermd te worden.
De discussie beperkt zich echter niet tot de commerciële onderhandelingen. Het niet-concurrentiebeding stelt eveneens juridische vragen.
Het algemeen principe van de markteconomie leert dat de vrijheid van handel de openbare orde raakt. Dit werd reeds vastgelegd in het Decreet d'Allarde van 2-17 maart 1791, en werd recent opgenomen in art. II.3 en II.4 van het Belgisch Wetboek Economisch Recht. Contractuele afwijkingen van regels van openbare orde zijn principieel verboden.
De noodzaak en de mogelijkheid om het algemene principe van vrijheid van concurrentie te beperken, is reeds jaren erkend door de Belgische rechtsorde. De goede werking van de vrije markt vereist immers dat afwijkingen toegelaten moeten zijn.
De wettelijke regeling van concurrentiebeperkende afspraken beperkt zich tot de regelgeving in het kader van het mededingingsrecht, het arbeidsrecht en andere specifiek geregelde overeenkomsten (zoals de handelsagentuurovereenkomst).
Voor de contractuele beperking van de concurrentie in de vele overeenkomsten die niet specifiek geregeld zijn, heeft de rechtspraak criteria ontwikkeld om de rechtsgeldigheid ervan te bepalen. Niet-concurrentiebedingen zijn geldig indien zij redelijk beperkt zijn in (i) tijd, (ii) ruimte en (iii) activiteit. Bovendien dient de partij in wiens voordeel het beding is opgesteld, een rechtmatig en voldoende belang te hebben om de beperking op te leggen.
De concrete toetsing van deze voorwaarden geeft in vele gevallen aanleiding tot discussies en wordt regelmatig voorgelegd aan de rechter. Omdat de toetsing een beoordeling is "aan de hand van de concrete omstandigheden van het dossier", is het doorgaans onmogelijk om de rechterlijke uitspraak te voorspellen. Juridische zekerheid garanderen omtrent de geldigheid van een dergelijk cruciaal beding is daarom vaak onmogelijk. De inzet van de beoordeling is echter van groot belang: indien de rechter vaststelt dat de beperkingen niet redelijk zijn (bijvoorbeeld omdat de duur van het concurrentieverbod te lang is), diende de rechter het beding nietig te verklaren. Traditioneel werd inderdaad geleerd dat de rechter bij de beoordeling van een niet-concurrentiebeding geen matigingsbevoegdheid heeft. De rechter diende de clausule als ofwel geldig ofwel nietig te verklaren; de gevolgen van de beoordeling was alles of niets.
Het Belgische hoogste rechtscollege, het Hof van Cassatie, heeft op 23 januari 2015 een baanbrekende uitspraak gedaan met betrekking tot de gevolgen van het niet-respecteren van de geldigheidsvoorwaarden. Het Hof heeft gesteld dat de rechter het niet-concurrentiebeding gedeeltelijk kan nietig verklaren, met name het beding beperken tot de wettelijke toegelaten omvang. Deze zogenaamde partiële nietigheid uitspreken, kan slechts indien dit beantwoordt aan de bedoeling van partijen.
Zo bijvoorbeeld kan de rechter, indien hij van oordeel is dat een niet-concurrentie beding onvoldoende beperkt is in de tijd, zelf naar redelijkheid bepalen dat wat een redelijke beperking in de tijd zou zijn en aldus het effect van een niet-concurrentie bewaren, weze het herleid tot redelijke termijnen.
Voorwaarde lijkt wel dat partijen in hun overeenkomst een clausule dienen op te nemen waaruit blijkt dat "ingeval bepalingen nietig of ongeldig zouden zijn of worden verklaard, deze bepalingen bindend blijven voor het gedeelte ervan dat wettelijk toegelaten is".
Met deze uitspraak komt het hoogste Belgische rechtscollege tegemoet aan de onzekerheid die de redelijkheidstoets van de geldigheidsvoorwaarden voor niet-concurrentiebeding met zich brengt.
Voor meer informatie en verdere vragen, aarzel niet om ons te contacteren.