In België bestaan er sinds 1 november 2007 twee mogelijke procedures om de definitieve stopzetting van een octrooi-inbreuk te vorderen: naast de gewone procedure ten gronde, waaraan een vordering in kort geding kan voorafgaan om de voorlopige staking van de inbreuk te bekomen, kan men een specifieke stakingsvordering voor de voorzitter van de rechtbank van koophandel opstarten krachtens artikel 3 van de Wet met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming (hierna de “Wet”) (het vroegere artikel 96 WHPC).
Deze stakingsprocedure betreft een procedure zoals in kort geding, met het voordeel dat men snel een beslissing ten gronde kan bekomen, zonder het “spoedeisend karakter” van je vordering te moeten aantonen. Men kan bij een stakingsprocedure echter geen schadevergoeding of daarmee verwante maatregel verkrijgen. Daarvoor dient men nog steeds een gewone procedure ten gronde op te starten.
Vroeger werd betwist dat de stakingsrechter bevoegd was om zich uit te spreken over de geldigheid van een intellectueel eigendomsrecht of om de doorhaling van een eventuele inschrijving te bevelen, ook al werd zulk recht ingeroepen in het kader van een stakingsvordering. De bevoegdheden van de stakingsrechter waren inderdaad limitatief omschreven. Het vernieuwde artikel 3 § 4 van de Wet (vroeger artikel 96 § 4 WHPC) maakt echter aan deze discussie een einde. Volgens dit artikel is de stakingsrechter ook bevoegd om de geldigheid van een octrooi te onderzoeken en eventueel de nietigheid ervan uit te spreken. Dit kan hij doen wanneer het bestaan van dit octrooi wordt ingeroepen ter ondersteuning van of als verweer tegen een stakingsvordering op grond van artikel 3 § 1 van de Wet, maar enkel indien dit noodzakelijk is om te oordelen over deze stakingsvordering.
Indien de stakingsrechter zich kan uitspreken over de stakingsvordering zonder dat het noodzakelijk is om de geldigheid van het ingeroepen octrooi te onderzoeken, is de stakingsrechter niet langer bevoegd om de nietigheid van het octrooi uit te spreken, ook al werd deze bij wijze van tegenvordering gevorderd. De nietigverklaring op hoofdvordering, bv. in het kader van een declaratoire vordering van niet-inbreuk, kan dan ook in geen geval worden uitgesproken in het kader van een vordering op grond van artikel 3 § 4 van de Wet.
De stakingsrechter kan trouwens vermijden om zich uit te spreken over netelige kwesties inzake de geldigheid of de beschermingsomvang van een octrooi wanneer de verweerder van een octrooi-inbreuk het zogenaamde Gillette-verweer inroept (dit verweer werd vernoemd naar de zaak waarin het voor het eerst werd verwoord). Zulk verweer bestaat er in dat de beweerde inbreukmaker opwerpt dat hij enkel de stand van de techniek toepast (of een niet-inventieve variant daarvan) waardoor er geen sprake kan zijn van enige octrooi-inbreuk. Ofwel is er geen octrooi-inbreuk, omdat de stand van de techniek niet kan worden geoctrooieerd, ofwel – indien de octrooihouder een octrooi-inbreuk blijft volhouden – is zijn octrooi nietig omdat dit dan ook de stand van de techniek omvat. Bij zo’n Gillette-verweer mag de stakingsrechter zich niet uitspreken over de geldigheid of de beschermingsomvang van het octrooi indien hij de vordering tot octrooi-inbreuk op grond van de toepassing van de stand van de techniek kan afwijzen.
Als octrooihouder moet men zich dus goed bezinnen over welke procedure men tegen een octrooi-inbreuk zal instellen.
In de meest ideale situatie, namelijk de geldigheid van het uitgeroepen octrooi relatief zeker is en de octrooi-inbreuk min of meer vaststaat, omdat er bv. reeds een gunstig buitenlands vonnis ter zake is, en wanneer de octrooi-inbreuk snel kan worden bewezen, kan men zowel opteren voor een stakingsprocedure om vlug de staking van de octrooi-inbreuk te bekomen als voor een procedure ten gronde indien men daarenboven een schadevergoeding wil bekomen (de procedure ten gronde kan eventueel worden voorafgegaan door een vordering in kort geding tot snellere staking van de octrooi-inbreuk). In de andere gevallen dient men bij de keuze van de procedure echter steeds rekening te houden met de mogelijkheid dat ook de stakingsrechter het ingeroepen octrooi nietig kan verklaren, net zoals in een normale procedure ten gronde.