05/04/19

Vrij aanvullend pensioen voor werknemers (VAPW): sinds 27 maart 2019 !

De wet over een vrij aanvullend pensioen voor de werknemers is op 27 maart 2019 in werking getreden. Nader onderzoek leert dat de impact voor de werkgevers relatief beperkt is.

Een van de bepalingen uit het federaal regeringsakkoord is de verdere veralgemening van de tweede pensioenpijler (aanvullend pensioen). Doelstelling is dat alle werknemers een mogelijkheid genieten om vrijwillig een aanvullend pensioen van de tweede pijler op te bouwen door middel van inhoudingen op het loon, uitgevoerd door de werkgever.

Tot vandaag lag het initiatief voor een aanvullend pensioen niet bij de werknemer zelf, maar bij zijn werkgever of de sector waarin hij is tewerkgesteld (driepartijenkader: inrichter, pensioeninstelling en werknemer).

De nieuwe wet voorziet louter een tweepartijenrelatie: de werknemer en de pensioeninstelling. De werkgever houdt enkel de bijdrage van de werknemer in op diens nettoloon, en stort ze vervolgens door aan de pensioeninstelling.

1. Juridisch kader

Juridisch gezien verschilt het kader van het vrij aanvullend pensioen volledig van dat van het aanvullend pensioen dat we actueel kennen (WAP). De bepalingen van het vrij aanvullend pensioen voor werknemers (VAPW) werden in een afzonderlijke wet opgenomen.

Mocht een werkgever later beslissen om een aanvullend pensioenstelsel in te voeren in het kader waarvan hij de bijdragen zelf ten laste neemt, dan zal de betaling van die bijdragen bijgevolg plaatsvinden binnen het bestaande systeem van de wet op de aanvullend pensioenen (WAP).

2. Initiatief

De werknemer is de enige beslisser over zijn vrij aanvullend pensioen. Zo kiest hij zelf de pensioeninstelling en het aanvullend pensioenproduct (tak 21, tak 23, enz.).

De werknemer sluit dus rechtstreeks een pensioenovereenkomst af met de pensioeninstelling. Er is dan ook geen sprake van een pensioentoezegging van een derde ten voordele van hemzelf. Men spreekt dus bijvoorbeeld niet van vaste bijdragen, noch van vaste prestaties, noch van minimale verworven reserves.

3. Werking

3.1. Afsluiting van een pensioenovereenkomst

De werknemer bouwt dus zelf een aanvullend pensioen op bij de instelling van zijn keuze.

3.2. Bedrag

Voor elk jaar bepaalt de werknemer  vrij het bedrag van zijn bijdrage in zijn aanvullend pensioen.

Maar er werden grensbedragen vastgelegd. De jaarlijkse bijdrage van de werknemer wordt per opbouwjaar (jaar N)  beperkt tot het verschil tussen:

3% van het referteloon (brutojaarloon van jaar N-2 vermeld op de individuele rekening) of 1600 EUR (als het percentage van 3% dit minimum niet bereikt);
en de eventuele rechten opgebouwd tijdens het jaar N-2 in het kader van een tweede pensioenpijler (aanvullend ondernemingspensioen, sectoraal aanvullend pensioen of reserves die voortvloeien uit een overdracht waarbij zowel de reserves verworven via patronale bijdragen als via persoonlijke bijdragen in aanmerking worden genomen).

Men kan dan ook vaststellen dat dit instrument enkel op een residuale manier toegankelijk is voor de  werknemer. Enkel wanneer de werknemer geen of een laag aanvullend pensioen op het niveau van zijn onderneming en/of zijn bedrijfssector (sectoraal pensioen) geniet, kan een werknemer een vrij aanvullend pensioen (VAPW) opbouwen.

Belangrijke opmerking hierbij: het sociaal secretariaat kent de cijfergegevens niet inzake de eventuele rechten die tijdens het jaar N-2 in het kader van een aanvullend pensioen werden opgebouwd. Alleen de werknemer heeft toegang tot deze gegevens via de website www.mypension.be (een nieuwe berekening zal worden gemaakt voor elk jaar waarvoor de werknemer bijdragen wenst te storten).

3.3. Inhouding op het loon

Aangezien het hier gaat om werknemersbijdragen zijn deze vanzelfsprekend ten laste van de werknemer. Ze worden door de werkgever ingehouden op zijn nettoloon (dus pas na de sociale en fiscale afhoudingen die de werkgever  moet uitvoeren).

Minstens twee maanden vóór de eerste inhouding bezorgt de werknemer de volgende gegevens aan zijn werkgever:

  • het in te houden bedrag op zijn loon en de periodiciteit van de inhouding;
  • het attest van de pensioeninstelling dat bevestigt dat een pensioenovereenkomst werd gesloten (+ vermelding van identiteit, adres, bankgegevens en contactgegevens van de pensioeninstelling);
  • alle overige gegevens die van belang zijn voor de inhouding.

Uiterlijk twee maanden vooraf, brengt de werknemer zijn werkgever op de hoogte van iedere aanpassing of stopzetting van de te uitvoeren inhouding. Dergelijke aanpassingen of stopzettingen kunnen maximaal twee keer per kalenderjaar plaatsvinden.

In geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt de inhouding automatisch stopgezet door de werkgever.

De ingehouden bijdragen mogen niet in mindering worden gebracht van het beslagbaarloon van de werknemer ingeval van loonbeslag of loonoverdracht.

4. Regeling op sociaal en fiscaal vlak

Zowel de bijdragen van de werknemer als de uitkeringen bij pensioen (of overlijden) worden op dezelfde wijze behandeld als de werknemersbijdragen in een aanvullend pensioenplan dat door de werkgever of de sector wordt georganiseerd (WAP).

4.1. Regeling op sociaal vlak

  • bijdragen: geen sociale bijdrage (en geen patronale bijdrage van 8,86% aangezien de werkgever niet tussenkomt);
  • uitkeringen (bij pensioen of overlijden): bijdrage van 3,55 % (ZIV) en solidariteitsbijdrage van  0 tot 2 %.

4.2. Regeling op fiscaal vlak

  • belastingen: belastingvermindering van 30 % voor de werknemer (vermindering van de bedrijfsvoorheffing die op het loon verschuldigd is);
  • belasting van 4,4 % op de verzekeringsverrichtingen (geïnd en betaald door de pensioeninstelling);
  • uitkeringen (bij pensioen of overlijden): in principe 10% (er gelden afwijkende percentages in specifieke omstandigheden).

5. Inwerkingtreding

De wet is in werking getreden op 27 maart 2019.

6. Alternatieven voor het VAPW? 

Naast het VAPW kan de werknemer met het pensioensparenen het langetermijnsparen ook aan aanvullend pensioen opbouwen. Deze producten zijn op (para)fiscaal vlak voordeliger dan het VAPW:

  • op een premie langetermijnsparen is slechts 2% i.p.v. 4,4% belasting verschuldigd terwijl de premie  pensioensparen vrijgesteld is.
  • er is geen bijdrage van 3,55 % (ZIV) noch solidariteitsbijdrage van  0 tot 2 % verschuldigd op de uitkeringen pensioensparenen en langetermijnsparen;
  • Op de uitkering pensioensparen is slechts een belasting van 8% i.p.v. 10% verschuldigd.

De werknemer kan bijgevolg het best eerst voor het pensioensparen kiezen (in principe fiscaal interessant tot 980 € per jaar), vervolgens voor het langetermijnsparen (in principe fiscaal interessant tot 2.350 € per jaar maar ook een hypothecaire lening telt mee voor die grens) en tenslotte voor het VAPW.

Het VAPW is wel interessanter dan een spaarboekje.

Bron: Wet van 6  december 2018 tot instelling van een vrij aanvullend pensioen voor de werknemers en houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen, BS 27 december 2018.

Frank Verbruggen - Legal manager

dotted_texture