1. De feiten
De filiaalhouder van een Spaanse supermarkt verdacht zijn medewerkers van diefstal en besloot om bewakingscamera's in zijn winkel te installeren. Sommige van deze camera's waren zichtbaar, anderen werden verborgen opgesteld. Op de beelden van de verborgen camera's werden een aantal diefstallen vastgesteld en de werkgever ontsloeg daarop de daders omwille van "disciplinaire redenen", hetgeen overeenkomt met een ontslag wegens dringende reden. Aangezien de werknemers niet geïnformeerd werden over de plaatsing van de verborgen camera's, vochten sommige werknemers hun ontslag aan voor de arbeidsrechtbank. Zij stelden dat hun recht op privacy geschonden was.
De Spaanse rechtbanken oordeelden dat de verborgen camerabewaking proportioneel was, gelet op de vermoedens van diefstal, het doel dat de werkgever nastreefde en de noodzaak om via deze vorm van toezicht de twijfels van de werkgever weg te nemen.
Bijgevolg werd geoordeeld dat de camerabeelden toegelaten konden worden als bewijs van de feiten en dat het ontslag van deze werknemers rechtmatig was.
2. De uitspraak van het EHRM
De Grote Kamer van het EHRM oordeelt nu in beroep dat het recht op privacy van de werknemers inderdaad niet geschonden werd, hierbij verwijzend naar de vaste rechtspraak van het EHRM in deze materie (zie arrest B?rbulescu/Roemenië (Grote Kamer), 61496/08, 5 september 2017).
Het Hof wijst daarbij op de concrete omstandigheden van het dossier die het gebruik van verborgen camera’s konden rechtvaardigen.
Hoewel het recht op voorafgaande informatie omtrent camerabewaking een essentieel recht is, bevestigt het Hof dat dit recht terzijde kan geschoven worden omwille van de bescherming van substantiële publieke of private belangen.
Volgens het Hof, hebben de Spaanse hoven en rechtbanken in hun belangenafweging terecht rekening gehouden met onder meer de volgende elementen:
- Het gerechtvaardigde belang van de werkgever om de identiteit van de daders van de diefstallen te kunnen achterhalen;
- Het feit dat de beelden gemaakt werden in een publieke ruimte, met name een supermarkt, waar de privacy-verwachtingen per definitie slechts zeer beperkt kunnen zijn;
- Het feit dat de omvang van de diefstallen kon doen vermoeden dat er meerdere daders waren en dat het naleven van de voorafgaande informatieplicht ertoe geleid zou hebben dat de daders nooit hadden kunnen geïdentificeerd worden.
Het Hof oordeelt dat het gebruik van deze camerabeelden het recht op een eerlijk proces niet heeft aangetast. Het Hof merkt voorts nog op dat de Spaanse rechtbanken hun beslissingen uitvoering hebben gemotiveerd, dat de camerabeelden niet de enige elementen in het dossier waren en dat de werknemers de authenticiteit van de beelden niet hebben betwist.
Te onthouden?
Het EHRM is van oordeel dat, gelet op de concrete omstandigheden van de zaak, het gebruik van geheime camera's niet strijdig was met het recht op privacy (artikel 8 EVRM). De volgende elementen speelden een belangrijke rol bij de beoordeling van de zaak:
- de werkgever had een gerechtvaardigd belang om de controle uit te voeren;
- de controle vond plaats op plaatsen in de onderneming die toegankelijk zijn voor derden;
- de omvang van de controle was proportioneel aan het doel ervan;
- er waren geen minder ingrijpende alternatieven voor de controle.
Gelet op deze context mochten de beelden, waarvan de authenticiteit niet wordt betwist, als bewijs gebruikt worden voor het ontslag van de betrokken werknemers. Dit houdt geen inbreuk in op het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM).
Bronnen :
EHRM (Grote Kamer), arrest Lòpez Ribalda e.a. t. Spanje, 1874/13 en 8567/13, 17 oktober 2019 (Franstalige en Engelstalige tekst)
EHRM, arrest Lòpez Ribalda e.a. t. Spanje, 1874/13 en 8567/13, 9 januari 2018 (Franstalige en Engelstalige tekst), verwezen naar de Grote Kamer op verzoek van de Spaanse regering.