In een recente baanbrekende zaak van 17 oktober 2019 (nr. 1874/13 en 8567/13, López Ribalda vs. Spanje) heeft de grote kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat het gebruik van verborgen videocamera's door een Spaanse Supermarkt, die tot het ontslag van een aantal gestolen werknemers heeft geleid, geen beperking van het recht op privacy van de werknemers was.
De zaak betreft een aantal werknemers, waaronder kassiers en winkelbedienden. De manager van de supermarkt merkte op dat er een groot verschil was tussen de voorraadgegevens en de verkoopcijfers, wat de verdenking van diefstallen deed toenemen. Er werd een camerabewakingssysteem geïnstalleerd en de medewerkers werden hiervan op de hoogte gebracht zonder dat ze op de hoogte werden gesteld van enkele verborgen camera's. De manager van de supermarkt merkte op dat er een groot verschil was tussen de voorraadgegevens en de verkoopcijfers, waardoor de verdenking van diefstallen toenam. Nadat de Spaanse data-autoriteit op de informatie-verplichting had gewezen, hing de werkgever een aanwijzing op dat er cameratoezicht in de supermarkt was, zonder de locatie van de (verborgen) camera's aan te geven.
Na het vastleggen van de diefstal op video werden 14 werknemers ontslagen wegens diefstal. Vijf medewerkers zijn naar de rechter gestapt. Nadat de Spaanse rechtbanken hun vorderingen hadden afgewezen, maakten ze de zaak aanhangig bij het EHRM.
In het arrest onderzoekt de Grote Kamer of de Spaanse rechtbanken hun vonnis hebben gewezen in overeenstemming met artikel 8 EVRM (het recht op privacy). Volgens het Hof lijkt dit het geval te zijn. Het cameratoezicht was bijvoorbeeld gerechtvaardigd vanwege een vermoeden van diefstal. Het Hof stelde ook vast dat de verborgen cameracontrole beperkt was tot de kassa, de meest gevoelige plaats voor het plegen van de vermoede diefstallen. Ook de duur van de controle was niet buitensporig lang en ging niet verder dan wat nodig was om het vermoeden van diefstal te bevestigen. Dergelijke overwegingen zijn volgens het Hof niet in strijd met het recht op privacy. Het cameratoezicht heeft tien dagen geduurd en is gestaakt toen er voldoende bewijsmateriaal beschikbaar was en de daders werden geïdentificeerd.
Vervolgens houdt het Hof rekening met de redelijke privacyverwachtingen van de werknemers. Doordat de camera's permanent functioneerden, konden de werknemers enerzijds niet ontsnappen aan het cameratoezicht, anderzijds werkten de werknemers op een voor het publiek toegankelijke plaats waar voortdurend contact met klanten plaatsvond. Dit was geen privéruimte (bv. toiletten, kleedkamers) met een hoge privacyverwachting. Dergelijke privacyverwachtingen kunnen ook een obstakel vormen in een gesloten werkplaats, zoals een kantoor. Maar zelfs dan kunnen de privacyverwachtingen lager uitvallen als een dergelijke plaats zichtbaar of toegankelijk is voor collega's of het grote publiek.
Ten slotte stelt het Hof dat het melden van het cameratoezicht aan de werknemers een fundamentele verplichting is, vooral in een arbeidsrelatie waar machtsmisbruik moet worden vermeden. Maar het Hof is ook van oordeel dat de informatieverplichting slechts één van de criteria is om een schending van het recht op privacy te beoordelen. Een hoger openbaar of particulier belang, dat ook de economische belangen van de Supermarkt (werkgever) impliceert, zou dus het gebrek aan informatie kunnen rechtvaardigen. In de woorden van het Hof (vrij vertaald): "Zo kan het Hof niet aanvaarden dat in het algemeen het kleinste vermoeden van diefstal of enige andere fout van de werknemers het gebruik van verborgen videobewaking door de werkgever kan rechtvaardigen, maar dat het bestaan van een redelijk vermoeden van ernstige wanpraktijken en de omvang van de in de betrokken zaak vastgestelde schade een belangrijke rechtvaardiging kan zijn. Dit geldt des te meer in een situatie waarin de goede werking van een bedrijf niet alleen in gevaar wordt gebracht door het vermoeden van wangedrag van één enkele werknemer, maar ook door de verdenking van een gecoördineerde actie van meerdere werknemers, aangezien dit een algemene sfeer van wantrouwen op de werkplek creëert".
Bijgevolg heeft het Hof geen schending van het recht op privacy vastgesteld.