Sedert 1 januari 2007 zijn bij wet vier algemene criteria vastgelegd aan de hand waarvan bepaald wordt of iemand arbeid verricht onder gezag dan wel op zelfstandige basis: de wil van de partijen, de vrijheid van organisatie van de werktijd, de vrijheid van organisatie van het werk en de mogelijkheid een hiërarchische controle uit te oefenen.
De Arbeidsrelatieswet van 27 december 2006
Sedert 1 januari 2007 zijn bij wet vier algemene criteria vastgelegd aan de hand waarvan bepaald wordt of iemand arbeid verricht onder gezag dan wel op zelfstandige basis: de wil van de partijen, de vrijheid van organisatie van de werktijd, de vrijheid van organisatie van het werk en de mogelijkheid een hiërarchische controle uit te oefenen.
De wetgever koos een aantal jaar geleden dus resoluut voor een zuiver juridische benadering van de arbeidsrelaties, zonder veel rekening te houden met de economische context waarin deze relaties zich situeerden. Recente rechtspraak geeft aan dat de arbeidsgerechten en ook het Hof van Cassatie die zelfde juridische benadering hanteren, wat ze ook al deden voor de uitvaardiging van de Arbeidsrelatieswet. Vorderingen tot herkwalificatie van de RSZ blijken overigens beduidend meer kans op succes te hebben dan vorderingen van particulieren die op een bepaald moment in de samenwerking, veelal na de beëindiging, hun statuut van zelfstandige betwisten.
Daarnaast werden in de Arbeidsrelatieswet specifieke criteria in het vooruitzicht gesteld voor welbepaalde sectoren of beroepen evenals een systeem van sociale ruling. De commissie ter regeling van de arbeidsrelaties, die die taken kreeg toebedeeld, is echter nooit operationeel geweest.
De wet van 25 augustus 2012: doelstelling en uitgangspunten
Op 11 september 2012 verscheen in het Belgisch Staatsblad de wet van 25 augustus 2012 “tot wijziging van Titel XIII van de programmawet (I) van 27 december 2006, wat de arbeidsrelaties betreft”.
De wijzigingen kaderen in de versterking van de strijd tegen fiscale en sociale fraude en beogen meer in het bijzonder het inperken van het fenomeen van de schijnzelfstandigen en van het minder bekende fenomeen van de schijnwerknemers.
Het uitgangspunt van de bestaande wet blijft ongewijzigd. De vier algemene criteria blijven van kracht. De kwalificatie die de partijen zelf aan hun samenwerking hebben gegeven blijft centraal staan. Er kan van afgeweken worden indien de feitelijke uitoefening in strijd is met die kwalificatie. De procedure voor de invoering van specifieke criteria wordt eenvoudiger en het valt te verwachten dat van deze specifieke criteria nu eindelijk werk wordt gemaakt.
Het principe van sociale ruling blijft bestaan. Die moet worden aangevraagd bij de administratieve commissie ter regeling van de arbeidsrelatie (d.i. de vroegere administratieve afdeling van de commissie ter regeling van de arbeidsrelaties). De aanvraag kan voor de aanvang van de arbeidsrelatie maar ook nog binnen een termijn van één jaar na de aanvang worden ingediend.
Het nieuwe vermoeden betreffende de aard van de samenwerking
Helemaal nieuw is het weerlegbare vermoeden van het bestaan van werknemerschap of zelfstandigheid wanneer aan een aantal criteria is voldaan of niet is voldaan.
Het vermoeden, dat nooit geldt in een familiale context, is alleen van toepassing op arbeidsrelaties die zich situeren in volgende sectoren: de bouwsector, de bewakingssector, het vervoer van goederen en/of personen en de schoonmaaksector. Bij Koninklijk Besluit kan het evenwel worden
uitgebreid naar andere sectoren.
Wanneer meer dan de helft van de in de wet opgesomde criteria vervuld is, worden de arbeidsrelaties weerlegbaar vermoed zich te situeren in het kader van een arbeidsovereenkomst. Indien daarentegen blijkt dat meer dan de helft van de criteria niet vervuld zijn, worden de arbeidsrelaties weerlegbaar vermoed zich te situeren in het kader van een zelfstandige samenwerking.
Opvallend is dat de socio-economische criteria zo uitdrukkelijk hun intrede doen in de Arbeidsrelatieswet. Volgende lijst wordt immers gehanteerd:
- afwezigheid van financieel of economisch risico (o.a. persoonlijke en substantiële investeringen of deelname in winst en verlies);
- afwezigheid van beslissingsmacht inzake financieel, aankoop- en prijsbeleid (3 afzonderlijke criteria);
- afwezigheid van een resultaatsverbintenis;
- garantie op betaling van een vaste vergoeding, ongeacht de resultaten of prestaties;
- afwezigheid van (de mogelijkheid tot het aanwerven van) eigen personeel;
- zich niet gedragen als een onderneming en hoofdzakelijk of gewoonlijk voor één medecontractant werken;
- werken in ruimtes of met materiaal van anderen.
Aangezien het gaat om een weerlegbaar vermoeden kan het tegendeel bewezen worden, met alle middelen van recht. Daarvoor kan gebruik gemaakt worden van de algemene criteria.
Ook hier geldt dat de kwalificatie die de partijen zelf aan hun samenwerking hebben gegeven centraal staat. Er kan echter van afgeweken worden en tot herkwalificatie overgegaan worden op basis van het wettelijke vermoeden dat niet weerlegd is.
Inwerkingtreding
De bepalingen betreffende het wettelijke vermoeden aangaande de aard van de arbeidsrelatie en deze betreffende de sociale ruling treden in werking op 1 januari