Wanneer een onderneming een herstructurering doorvoert waarbij het personeelsbestand een inkrimping ondergaat, wordt soms afgesproken dat werknemers die ermee instemmen om ontslagen te worden, boven hun wettelijke ontslagvergoeding een bijkomende premie ontvangen. Tot voor kort was het onduidelijk of op dergelijke vertrekpremies socialezekerheidsbijdragen verschuldigd waren. Op 13 september 2010 sprak het Hof van Cassatie zich hierover uit.
Het Hof van Cassatie overweegt vooreerst algemeen dat de ontslagvergoeding die aan een werknemer wordt uitbetaald en die zijn oorzaak vindt in de arbeidsovereenkomst, loon is. De vergoeding die de schade herstelt die wordt geleden door de werknemers die akkoord gaan met hun ontslag als opoffering om de andere werknemers toe te staan hun baan te behouden, vindt zijn oorzaak in de arbeidsovereenkomst. Het gaat dus om loon in de zin van de Loonbeschermingswet waarop socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn.
Het arrest spreekt zich niet uit over de situatie waarin een vertrekpremie wordt toegekend aan werknemers die zelf ontslag nemen en dus geen recht hebben op een ontslagvergoeding. Indien men het standpunt van het Hof van Cassatie toepast op deze situatie, zal ook een dergelijke premie zijn oorzaak vinden in de arbeidsovereenkomst. Indien de werknemer recht heeft op de vertrekpremie omdat de werkgever zich eenzijdig verbonden heeft die te betalen aan wie zelf opstapt, valt aldus aan te nemen dat het ook dan om loon gaat waarop krachtens de RSZ-wetgeving socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn.
Overigens heeft de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid onlangs voor de eerste maal lijst gepubliceerd met aanvaardbare kostenvergoedingen waarop geen sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd zijn. In de meest recente bijwerking van de "instructies aan de werkgevers" is hieromtrent een tabel te vinden. Deze tabel biedt de werkgevers evenwel geen vrijgeleide om deze forfaitaire vergoedingen zomaar toe te kennen aan de werknemers. De werkgever moet nog steeds, wanneer hij dit gevraagd wordt, kunnen aantonen dat de toegekende kostenvergoeding werkelijke kosten dekt, naar analogie van wat geldt inzake de beroepskostenregeling in de fiscale wetgeving (zie nieuwsbrief 2010/1).