Bij wet van 13 december 2012 heeft de wetgever een catch-all bepaling in de Belasting der Niet-Inwoners (BNI) ingevoerd (art. 228, §3 W.I.B. ’92). Al gauw kwam kritiek op deze catch-all bepaling aangezien het toepassingsgebied zeer ruim was en de toepassing in de praktijk zeer moeilijk bleek. Thans wordt binnen de regering een wetsontwerp besproken dat tegemoet komt aan de kritiek ter zake en de catch-all bepaling ingrijpend wijzigt.
Wat stelt de huidige catch-all bepaling?
De catch-all bepaling beoogt bepaalde Belgische inkomsten van niet-inwoners, die dreigen aan Belgische inkomstenbelasting te ontsnappen, te belasten middels een inhoudingsplicht van bedrijfsvoorheffing lastens de Belgische debiteur van het inkomen. De huidige regeling reikt zeer ver. Op grond van de huidige catch-all bepaling zijn inkomsten belastbaar in de BNI als drie voorwaarden vervuld zijn (art. 228, §3 W.I.B. ’92):
- de inkomsten moeten op grond van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 beschouwd worden als belastbare inkomsten;
- de inkomsten moeten ten laste vallen van een Belgische belastingplichtige (PB, VennB of RPB) of van een Belgische inrichting van een niet-inwoner;
- de inkomsten zijn op grond van een dubbelbelastingverdrag belastbaar in België of, indien er geen dubbelbelastingverdrag is, toont de belastingplichtige/niet-inwoner niet aan dat de inkomsten daadwerkelijk belast werden in de woonstaat.
De verschuldigde belasting wordt in principe geheven middels inhouding van bedrijfsvoorheffing door de verstrekker van het inkomen. De belastingplichtige kan eveneens voor het stelsel van globalisatie opteren. De verschuldigde bedrijfsvoorheffing bedraagt 33%, na aftrek van een kostenforfait van 50%. De effectieve belasting bedraagt bijgevolg 16,5%.
Kritiek op de catch-all bepaling
Al gauw bleek dat het toepassingsgebied van de catch-all bepaling onduidelijk was en in de praktijk moeilijk werkbaar was.
Zo bestond onduidelijkheid over het materieel toepassingsgebied van art. 228, §3 W.I.B. ’92. De tekst spreekt over inkomsten “die niet door §1 en §2 worden beoogd” en die op grond van het W.I.B. ’92 beschouwd worden als belastbare inkomsten, terwijl uit de Memorie van Toelichting kon worden afgeleid dat enkel bepaalde inkomsten geviseerd werden door art. 228, §3 W.I.B. ’92 (MvT, Hand. Kamer, 2012-2013, DOC 53, 2458/001, 40-42).
Hierover ondervraagd, bevestigde de Minister van Financiën dat de catch-all bepaling inderdaad een zeer ruime werkingssfeer heeft en dat verschillende initiatieven werden genomen om aan de verzuchtingen tegemoet te komen (Hand. Kamer, 2013-2014, 8 januari 2014, CRIV 53, COM 888, 5-7).
Daarnaast bestond ook wrevel over de praktische werkbaarheid van art. 228, §3 W.I.B. ’92. Immers, indien er geen dubbelbelasting verdrag, moest de niet-inwoner een dubbel bewijs aanleveren opdat geen bedrijfsvoorheffing zou moeten worden ingehouden, namelijk: (i) aantonen dat hij inwoner is van de desbetreffende staat; (ii) aantonen dat hij in die staat daadwerkelijk belast wordt of belast zal worden op de betreffende inkomsten.
Initieel werd niet voorzien op welke wijze dit bewijs moest worden geleverd.
Bericht aan de schuldenaars van 23 juli 2014
Het Bericht aan de schuldenaars van 23 juli 2014 moest de nodige antwoorden bieden op voormelde kritiek.
In dit Bericht bevestigde de fiscale administratie vooreerst dat het toepassingsgebied van de catch-all bepaling beperkt was tot winsten en baten die voortkomen uit de levering van diensten.
Daarnaast werden ook de nodige verduidelijkingen geleverd voor het bewijs dat de niet-inwoner diende te leveren als er geen dubbelbelastingverdrag was. Vooreest verduidelijkt het Bericht dat een inkomen “daadwerkelijk belast wordt” als het inkomen in de belastbare grondslag is opgenomen. Bovendien werd voorzien in een de minimis-regeling, zodat het bewijs niet moest worden geleverd als de drempel van 38.000 EUR per jaar niet werd overschreden. Tot slot werd een standaardmodel voorzien van een attest waarmee de niet-inwoner het nodige bewijs kan leveren.
Desalniettemin was het in de praktijk niet eenvoudig om dit attest te laten ondertekenen.
Wetsontwerp
Thans wordt een ingrijpende wijziging van de catch-all bepaling besproken binnen de regering.
Krachtens het wetsontwerp zal de nieuwe catch-all bepaling van toepassing zijn op winsten en baten die voortkomen van om het even welke dienst en geleverd worden aan Rijksinwoners die niet handelen als een privépersoon. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de kritiek over het toepassingsgebied. Opvallend is dat de plaats waar de dienst wordt verricht, van geen belang is.
Daarnaast zal de catch-all bepaling slechts van toepassing zijn indien er een band van wederzijdse afhankelijkheid bestaat tussen de dienstverrichter en de afnemer van de dienst. Deze nuancering kadert in de strijd van de regering tegen de overheveling van winsten naar landen met een voordeliger belastingregime. De beoordeling van de band van wederzijdse afhankelijkheid zal steeds een feitenkwestie zijn.
De catch-all bepaling zal tot slot enkel van toepassing zijn als de inkomsten op grond van een dubbelbelastingverdrag in België belastbaar zijn of, indien er geen dubbelbelastingverdrag is, wanneer de niet-inwoner niet aantoont dat de inkomsten daadwerkelijk worden belast in de woonstaat. Deze bepaling wijzigt aldus niet.
De de minimis-regeling zoals die was ingevoerd bij het Bericht aan de schuldenaars zal niet meer van toepassing zijn.
De nieuwe catch-all bepaling zou in werking moeten treden op 1 juli 2016.
Een en ander bevindt zich nog in het stadium van ontwerp, zodat wijzigingen nog steeds mogelijk zijn.
Uiteraard volgen wij dit verder voor u op.