Einde 2010 heeft het Hof van Cassatie zich voor het eerst uitgesproken over de toepassing van Titel XIII van de Programmawet (I) van 27 december 2006,afgekort de arbeidsrelatieswet. Deze wet legt vier algemene criteria vast om uit te maken of iemand arbeid verricht onder gezag dan wel op zelfstandige basis: de wil van de partijen, de vrijheid van organisatie van de werktijd, de vrijheid van organisatie van het werk en de mogelijkheid een hiërarchische controle uit te oefenen.
Specifieke criteria voor bepaalde sectoren, beroepen of beroepsgroepen moeten worden vastgelegd door de normatieve afdeling van de nieuwe “commissie ter regeling van de arbeidsrelatie”, die eveneens een administratieve afdeling krijgt bij dewelke een rulingaanvraag kan ingediend worden. De langverwachte Koninklijke Besluiten die de samenstelling en de werking van beide afdelingen van de commissie regelen werden eindelijk uitgevaardigd op 14 december 2010 (B.S. 28 december 2010).
Nu zal moeten blijken of de normatieve afdeling van de commissie kan bijdragen tot meer rechtszekerheid en of de sociale ruling de verwachte resultaten oplevert.
Ondertussen heeft het Hof van Cassatie in arresten van 18 oktober 2010 en 6 december 2010 de arbeidsrelatieswet voor het eerst geïnterpreteerd. Beide arresten liggen in de lijn van de vroegere rechtspraak van het Hof inzake herkwalificatie, wat niet verwonderlijk is aangezien de wetgever precies aan deze vroegere rechtspraak een wettelijke basis heeft willen geven. Het gezagscriterium staat centraal, economische afhankelijkheid is niet relevant.
Op 18 oktober 2010 besliste het Hof van Cassatie dat de vrijheid om al dan niet in te gaan op een werkaanbod het bestaan van een ondergeschikt verband niet uitsluit. Van zodra de uitvoerder van arbeid het werk aanvaard heeft, kan de opdrachtgever immers beschikken over de arbeid en kan hij deze volgens de bepalingen van de overeenkomst regelen. Het Hof gaat hiermee in tegen het arbeidshof van Antwerpen dat had geoordeeld dat er in dit geval geen sprake was van de uitoefening van werkgeversgezag.
Op 6 december 2010 verbrak het Hof van Cassatie opnieuw een arrest van het arbeidshof van Antwerpen dat een vordering van de RSZ tot herkwalificatie van een overeenkomst voor zelfstandige samenwerking als arbeidsovereenkomst had afgewezen.
Het betrof de situatie van een tegelzetter die onvoldoende beroepskennis had om, zonder precieze instructies van zijn opdrachtgever, zijn taken uit te voeren. Ondanks deze vaststelling oordeelde het arbeidshof van Antwerpen dat er geen elementen waren die de uitoefening van hiërarchisch gezag ondersteunden en dat slechts een controle werd uitgeoefend op de kwaliteit van het werk.
Het Hof van Cassatie was het niet eens met deze analyse. Het feit dat de betrokkene slechts kon functioneren wanneer de opdrachtgever hem precieze instructies gaf aangaande de organisatie van het werk, impliceert volgens het Hof dat de opdrachtgever op de prestaties een controle kon uitoefenen die verder reikte dan een loutere controle van de kwaliteit van het geleverde werk en die bijgevolg onverenigbaar was met de loutere uitvoering van een kwaliteitscontrole in het kader van een overeenkomst voor zelfstandige arbeid. Een gebrek aan beroepskennis in combinatie met het ontbreken van vrijheid in de organisatie van werk is niet verzoenbaar met een zelfstandige samenwerking.