De Kamer heeft in plenaire zitting een wetsontwerp goedgekeurd dat in een nieuwe vorm van aanvullend pensioen voor werknemers voorziet. Naast het pensioenplan dat door de werkgever wordt aangeboden, zal het voor werknemers voortaan ook mogelijk zijn om te kiezen voor de opbouw van een 2e pijler pensioen via een “vrij aanvullend pensioen voor de werknemers”.
1. Context
Tot op vandaag werden de aanvullende pensioenen van werknemers voornamelijk op initiatief van de werkgever opgebouwd in het kader van de Wet Aanvullende Pensioenen (WAP), hetzij via een collectief pensioenplan voor het geheel of een deel van zijn personeel, hetzij via een individueel pensioenplan.
Door de nieuwe wet zullen werknemers het initiatief kunnen nemen om zelf een aanvullende pensioenovereenkomst te sluiten, een zogenaamd vrij aanvullend pensioen voor de werknemers (VAPW), zonder hierbij het initiatief van hun werkgever te moeten afwachten.
2. Eigenschappen
Het VAPW staat in principe open voor alle werknemers, ongeacht of zij bij hun werkgever al van een pensioentoezegging genieten. In de praktijk zal het VAPW echter vooral openstaan voor de werknemers die geen aanvullend pensioen genieten bij hun werkgevers of die slechts een zeer beperkte pensioentoezegging genieten (zie infra).
De werknemer neemt het initiatief met betrekking tot het VAPW en beslist in het bijzonder over het volgende:
- Hij beslist op autonome wijze om een VAPW af te sluiten of stop te zetten;
- Hij bepaalt het bedrag van de premie zoals hij dat zelf wilt (binnen de wettelijke grenzen, zie infra) en bepaalt ook de periodiciteit van de betaling van deze bijdragen (maandelijks, trimestrieel, etc.);
- Hij kiest bij welke pensioeninstelling hij zich wenst aan te sluiten (verzekeraar of pensioenfonds);
- Hij kiest de modaliteiten van het aanvullend pensioen (tak 21 of 23, overlijdensdekking, begunstiging van het eventuele kapitaal-overlijden, enz.).
3. Rol van de werkgever
De werkgever speelt in het kader van het VAPW slechts een administratieve rol. Hij moet inderdaad enkel de pensioenpremie inhouden op het nettoloon van de werknemer en deze premie doorstorten aan de door de werknemer gekozen pensioeninstelling.
Daartoe moet de werknemer de werkgever minstens twee maanden op voorhand informeren over de premies die moeten worden ingehouden op het loon, waarbij het attest van de pensioeninstelling bevestigt dat een pensioenovereenkomst werd gesloten.
De werkgever heeft geen andere verplichtingen. Zo moet de werkgever, in tegenstelling tot bij een pensioentoezegging die onder de WAP valt, bijvoorbeeld niet zorgen voor een gewaarborgd rendement of de werknemer van specifieke informatie voorzien in geval van uitdiensttreding.
4. Bedrag van de premie
De maximale premie die jaarlijks kan worden ingehouden op het loon van de werknemer bedraagt 3% van zijn referentieloon. Indien het resultaat van deze 3% van het referentieloon echter minder bedraagt dan 1.600 EUR (geïndexeerd bedrag voor 2019), kan de werknemer er toch voor kiezen maximaal 1.600 EUR te laten doorstorten. Het referentieloon bestaat uit het aan RSZ-bijdragen onderworpen brutoloon dat de werknemer ontvangen heeft tijdens het tweede jaar voorafgaand aan de storting van de premie (bedrag vermeld op de individuele rekening).
Er moet echter worden opgemerkt dat, voor de werknemers die al van een pensioentoezegging genieten bij hun werkgever, de bovengenoemde premie zal moeten worden verminderd met de aangroei van de WAP-reserves die werden opgebouwd tijdens het referentiejaar, zijnde het tweede jaar voorafgaand aan de storting van de premie (voor de premies die in 2019 werden gestort, stemt dit overeen met de aangroei van de reserves die van 1 januari 2017 tot 31 december 2017 werden opgebouwd in het pensioenplan van de werkgever). Op die manier is het mogelijk dat de premie minder bedraagt dan 3% van het referentieloon of zelf wordt geannuleerd indien het pensioenplan bij de werkgever al 3% van het referentieloon dekt.
5. Inwerkingtreding
De VAPW treedt 3 maanden na haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad in werking. De werknemers zullen dus in principe vanaf 2019 een VAPW kunnen aangaan.
De voornaamste vraag die moet worden gesteld is of dit nieuwe mechanisme veel zal gebruikt worden door de werknemers. Hoewel dit nieuwe pensioenvehikel een belastingvermindering van 30% voorziet, blijft de 3e pensioenpijler in elk geval fiscaal voordeliger.
De werknemers zullen dus elk individueel moeten onderzoeken of het voor hen voordelig is om een VAPW te sluiten. Voor wat betreft de werkgevers, zullen deze, samen met hun sociaal secretariaat, een administratieve procedure moeten uitwerken voor de inhouding van de VAPW premies indien een werknemer daarom verzoekt.