17/03/12

Wettelijk Stelsel Stortingen Van Eigen Gelden Op Een Gemeenschappelijke Rekening

Tijdens het huwelijk hebben echtgenoten niet zelden een gemeenschappelijke rekening waarvan beiden titularis zijn. Op een dergelijke rekening worden meermaals verscheidene sommen overgemaakt, zonder dat men zich afvraagt of deze gelden een eigen of een gemeenschappelijk karakter hebben.

Indien de relatie tussen beide echtgenoten verstoord geraakt en men neemt de beslissing om uit de echt te scheiden zal een vereffening en verdeling dienen plaats te vinden van de bestaande gemeenschap.

Naar aanleiding van de vereffening en verdeling van de huwelijksgemeenschap zal de echtgenoot die eigen gelden heeft gestort deze gelden terug willen bekomen ten koste van de gemeenschap.

Artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat het gemeenschappelijke vermogen vergoeding verschuldigd is ten belope van de eigen of uit vervreemding van een goed voortkomende gelden die in dat vermogen zijn gevallen en niet zijn belegd of wederbelegd, alsook, in het algemeen, telkens als het voordeel heeft getrokken uit de eigen goederen van een van de echtgenoten.

Om de vordering ten laste van het gemeenschappelijk vermogen te kunnen staven zal de echtgenoot dienen te bewijzen dat het eigen vermogen aanspraak kan maken op een vergoeding.

De bewijslast ligt dus bij de echtgenoot die beweert dat de gelden een eigen karakter hebben. Maar hoever reikt deze bewijslast? Is het voldoende om het eigen karakter aan te tonen, of dient de echtgenoot ook te bewijzen dat de gemeenschap voordeel heeft gehaald uit de storting?
Het Hof van Cassatie heeft in een arrest van 21 januari 2011 uitspraak gedaan omtrent deze vraagstelling.

De feitelijke toedracht was als volgt : gedurende het huwelijk werden gelden van de rekening van de overleden moeder van één van de echtgenoten overgemaakt op een gemeenschappelijke rekening. In de procedure tot vereffening en verdeling van de gemeenschap werd een vordering gesteld tot vergoeding van de gemeenschap aan het eigen vermogen van de echtgenote, dochter van de overleden vrouw.

Het Hof van Beroep te Gent had in een arrest van 17 december 2009 eerder geoordeeld dat het gemeenschappelijk vermogen geen vergoeding verschuldigd was. De echtgenote kon volgens het Hof van Gent niet aantonen dat het gemeenschappelijk vermogen voordeel had gehaald uit de stortingen, komende van de overleden moeder van de echtgenote.

Het Hof van Cassatie stelt in haar arrest dat de storting van eigen gelden op een gemeenschappelijke rekening, behoudens tegenbewijs, in de gemeenschap terechtkomen. Hieruit volgt dat het gemeenschappelijk vermogen vergoeding verschuldigd is telkens als er eigen gelden in zijn terechtgekomen.

Het bestreden arrest van het Hof van Beroep te Gent had reeds geoordeeld dat het vaststaat dat de gelden deel uitmaakten van de nalatenschap van de moeder van de echtgenote.

Volgens artikel 1399 van het Burgerlijk Wetboek zijn eigen : de goederen die tijdens het huwelijk door een echtgenoot uit een nalatenschap worden verkregen. Het eigen karakter van de stortingen op de gemeenschappelijke rekening was dus bewezen.

Het Hof van Cassatie van 21 januari 2011 gaat verder en verbreekt het bestreden arrest van het Hof te Gent.

Het bestreden arrest heeft volgens Cassatie onterecht het recht op vergoeding van de echtgenote afgewezen. Om het recht op vergoeding lastens de gemeenschap uit te kunnen oefenen was het voldoende om het eigen karakter van de stortingen aan te tonen.

Een bijkomend bewijs dat de gemeenschap voordeel heeft gehaald uit de stortingen was derhalve niet nodig.

De stortingen van eigen gelden op een gemeenschappelijke rekening geven aanleiding tot een vergoeding van de huwelijksgemeenschap aan het eigen vermogen van de stortende echtgenoot. Om het recht op vergoeding te kunnen uitoefenen zal deze echtgenoot voldoen indien het eigen karakter van de gelden kan aangetoond worden.

dotted_texture