De essentie van de dwangsom is om er voor te zorgen dat een veroordeling wordt nageleefd. In de pers verschijnen schrijnende verhalen waarbij de dwangsom is opgelopen in de honderdduizenden euro’s. Een dwangsom moet enerzijds voldoende hoog zijn om de veroordeelde aan te zetten de hoofdveroordeling uit te voeren maar mag anderzijds niet tot gevolg hebben de veroordeelde te ruineren. Het Grondwettelijk Hof geeft de rechterlijke macht een bijkomende mogelijkheid om dit moeilijk evenwicht te bewaren.
Historiek en actuele uitbreiding van de regeling
De dwangsom werd ingevoerd bij Wet van 31 januari 1980. De tekst bestaat uit slechts acht artikelen. Deze werden opgenomen in het Gerechtelijk Wetboek (art. 1385 bis tot art. 1385 nonies Ger.W.). Deze acht artikelen en de verstrekkende gevolgen die zij kunnen hebben, hebben aanleiding gegeven tot een aanzienlijke hoeveelheid rechtspraak, ook van de hoogste rechtscolleges. Bijna 4 decennia later is er voor het eerst een wijziging in deze wetgeving.
In het kader van de gerechtelijke hervorming heeft de wetgever bij de regels met betrekking tot de bewijsvoering bepaald dat personen, die door hun deelname aan een gerechtelijke procedure kennis hebben gekregen van een bedrijfsgeheim hiervan geen gebruik mogen maken of dit niet openbaar mogen maken, indien de rechter dit als vertrouwelijk heeft aangemerkt.(art 871bis Ger.W.)
Om de effectieve naleving hiervan te verzekeren heeft de wetgever het voorwerp van de dwangsomregeling uitdrukkelijk uitgebreid tot deze bepalingen.
Stok achter de deur
De dwangsom is een geldelijke prikkel om de uitvoering van de hoofdveroordeling af te dwingen. In principe is het niet de bedoeling dat een dwangsom betaald wordt. De veroordeelde die de veroordeling (tijdig) naleeft moet geen dwangsom betalen. Hoe komt het dan dat de dwangsom af en toe volkomen lijkt te ontsporen?
Uitzonderlijk is dit te wijten aan een koppige veroordeelde. Vaak komt voor dat de opgelegde dwangsom niet in verhouding staat tot de uitgesproken veroordeling. Maar de belangrijkste reden waarom dwangsommen oplopen tot fabelachtige bedragen is misschien wel de wondere wereld die men betreedt bij het instellen van hoger beroep tegen een vonnis waarin een dwangsom werd opgelegd.
De gevolgen van de uitspraak in hoger beroep hebben immers mogelijk een invloed op het al dan niet verschuldigd zijn van de dwangsom. Het probleem zit hem uiteraard in deze “mogelijkheid”.
Het eerste probleem is de uitvoerbaarheid van de eerste uitspraak.
In het verleden had het hoger beroep een schorsende werking. Indien het vonnis niet uitdrukkelijk uitvoerbaar werd verklaard door de rechter kon de veroordeelde het resultaat van de procedure in hoger beroep afwachten en moest deze geen dwangsom betalen.
Sedert de wetswijziging van 22 oktober 2015 (Potpourri I) kent het hoger beroep geen schorsende werking meer en is elk vonnis uitvoerbaar bij voorraad. De wetgever voorzag evenwel in een overgangsregeling. Door een nieuwe wetswijziging bij wet van 6 juli 2017 (Potpourri V) werden de regels aangaande de uitvoerbaarheid opnieuw gewijzigd dit keer evenwel zonder overgangsregeling. De nieuwe wetgeving is hierdoor van toepassing op alle hangende geschillen. Zeker wanneer de uitspraak niet uitdrukkelijk vermeldt of ze uitvoerbaar is bij voorraad verdient het een grondig nazicht onder welke regeling de uitspraak valt: de oude regeling, de overgangsregeling of de nieuwe regeling? Aan de rechter kan altijd gevraagd worden om de uitspraak niet-uitvoerbaar te verklaren.
Als het vonnis uitvoerbaar is verbeurt de dwangsom van zodra het vonnis wordt betekend !
Het tweede probleem ligt in de onvoorspelbaarheid van het resultaat van de beroepsprocedure.
Indien de beroepsrechter de eerste uitspraak bevestigt, dan is de dwangsom verschuldigd vanaf de betekening van het eerste vonnis. Maar indien de beroepsrechter een wijziging aanbrengt aan de veroordeling en/of een modaliteit van de dwangsom, dan zal de dwangsom slechts verbeuren vanaf de betekening van de uitspraak in graad van beroep.
De veroordeelde kan hierover enkel zijn kansen inschatten, zekerheid heeft hij niet.
U ziet het dilemma voor de eigenaar die een boom moet verwijderen op straffe van een dwangsom van € 500 per dag vertraging. Wil hij een uitspraak in hoger beroep afwachten, dan kan de boom hem heel wat kosten, namelijk € 15.000 … per maand
Maar als de veroordeelde dit risico niet wil nemen, ondanks de valabele argumenten die hij meent te kunnen laten gelden voor de beroepsrechter, en de boom tijdig rooit, heeft hij dan nog belang bij zijn hoger beroep? Heeft zijn hoger beroep überhaupt nog een voorwerp? De veroordeling is uitgevoerd en de klok kan niet worden teruggedraaid.
Gelijkheidsbeginsel geschonden
Art. 1385 quinquies Ger. W. voorziet in de mogelijkheid om de dwangsom op vordering van de veroordeelde op te heffen, te schorsen of te verminderen. De opgelegde voorwaarde is evenwel bijzonder stringent namelijk de tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid om aan de hoofdveroordeling te voldoen. De rechtspraak is niet geneigd snel te besluiten tot het bestaan van een onmogelijkheid.
De partij op wiens verzoek een dwangsom werd opgelegd kan geen bijkomende of hogere dwangsom bekomen indien de veroordeelde partij in gebreke blijft om de veroordeling uit te voeren en de opgelegde dwangsom zijn doel dus lijkt te missen.
Aan deze verschillende behandeling is thans door het Grondwettelijk Hof een einde gesteld.
Bij arrest d.d. 17 mei 2018 oordeelde het Grondwettelijk Hof dat art. 1385 quinquies Ger. W., in zo verre het de mogelijkheid biedt aan de veroordeelde om een vermindering te vragen van de dwangsom, een schending uitmaakt van het gelijkheidsbeginsel opgenomen in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet aangezien de partij op wiens verzoek een dwangsom werd opgelegd niet de mogelijkheid heeft om een bijkomende of hogere dwangsom te bekomen.
Met andere woorden, de partij die een vonnis heeft bekomen kan voortaan wel een bijkomende of hogere dwangsom laten opleggen aan een veroordeelde partij die volhardt in de boosheid.
Pleidooi voor realistische dwangsommen
Deze bijdrage zou dan ook willen afsluiten met de suggestie tot het opleggen van een realistische dwangsom die in verhouding staat tot de waarde van het geschil en de beweerdelijk gepleegde inbreuk.
In de rechtspraak wordt ook (te) weinig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een maximum op te leggen aan de te verbeuren dwangsommen.
Een wijziging in de rechtspraak naar meer gematigde of begrensde dwangsommen zou de veroordeelde partij in staat stellen om effectief hoger beroep in te stellen tegen de veroordeling, nog steeds op eigen risico maar zonder de vrees voor een financieel fiasco.
De rechtbanken hebben zelf de mogelijkheid om eventuele vertragingsmanoeuvres aan te pakken. De rechter die van oordeel is dat het hoger beroep enkel werd ingesteld om de door de eerste rechter uitgesproken veroordeling te vertragen, kan dit sanctioneren door de figuur van het procesrechtsmisbruik.
Bovendien kan, sedert het arrest van het Grondwettelijk Hof, de rechter de manifest kwaadwillige partij alsnog een hogere of bijkomende dwangsom opleggen.
Het zou een gemiste kans zijn indien het arrest van het Grondwettelijk Hof enkel tot resultaat zou hebben dat reeds gigantische afrekeningen tot nog grotere bedragen kunnen oplopen.