In een arrest van 9 juni 2016 heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat er een lacune bestaat in de vennootschapswetgeving met betrekking tot kapitaalverminderingen in BVBA's. Aan de schuldeisers van naamloze vennootschappen wier vorderingen het voorwerp uitmaken van een gerechtelijke procedure of arbitrage, werd immers in 2013 het recht verleend om een zekerheid te eisen. Aan schuldeisers van een BVBA die zich een gelijkaardige situatie bevinden, werd geen dergelijk recht toegekend. Deze situatie is volgens het Hof discriminerend.
Het Wetboek van vennootschappen voorziet in een mechanisme van schuldeisersbescherming bij een kapitaalvermindering. Voor vorderingen die zijn ontstaan maar nog niet zijn vervallen kunnen schuldeisers binnen twee maanden na de bekendmaking van het besluit tot kapitaalvermindering een zekerheid eisen.
Bij wet van 22 november 2013 maakte de wetgever een einde aan een onzekerheid over het toepassingsgebied van deze schuldeisersbescherming. Het Hof van Cassatie had immers geoordeeld dat een vordering gebaseerd op een vonnis in eerste aanleg dat niet uitvoerbaar was bij voorraad, geen zekere vordering was, zodat de schuldeiser van een dergelijke vordering niet in aanmerking kwam voor de bescherming. Daarom werd het Wetboek van vennootschappen in 2013 zo aangepast dat, althans voor naamloze vennootschappen, ook schuldeisers wier vordering het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijke procedure of arbitrage vóór de algemene vergadering die zich moet uitspreken over de kapitaalvermindering, een zekerheid kunnen eisen. Waarschijnlijk uit vergetelheid gebeurde deze aanpassing wel voor de NV, maar niet voor de andere vennootschapsvormen waarin deze schuldeisersbescherming bestaat, namelijk de BVBA en, voor haar vast kapitaal, de CVBA.
Het Grondwettelijk Hof heeft nu in een arrest van 9 juni 2016 geoordeeld dat, hoewel het onderscheid in behandeling tussen de schuldeisers van een NV en die van een BVBA berust op een objectief criterium, er geen redelijke verantwoording bestaat voor dit onderscheid. Bijgevolg is het gebrek aan regeling voor de BVBA discriminerend en onverenigbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Het toepassingsgebied van het arrest is beperkt tot de BVBA. Gelijkaardige problemen rijzen zoals gezegd voor de CVBA. Er is dus werk aan de winkel voor de wetgever.
Auteurs:
Claire Fornoville
Marieke Wyckaert