Enkele jaren geleden opende de fiscus de jacht op de zgn. 'interne meerwaarden' op aandelen (meerwaarden gerealiseerd door inbreng of verkoop van aandelen aan een eigen holding). Deze jacht leverde slechts weinig concrete resultaten op omdat het Hof van Cassatie besliste dat op basis van het toenmalige artikel 90, 1° WIB 1992 enkel het abnormaal gedeelte van de meerwaarde kon worden belast. Via de Wet van 11 december 2008 werd het werd het fiscaal regime m.b.t. meerwaarden op aandelen aangepast. Tijd voor een stand van zaken.
De pogingen van de fiscus om de zgn. ‘interne meerwaarden’ te belasten, werden bemoeilijkt door een arrest van het Hof van Cassatie dat stelde dat de taxatie als divers inkomen enkel betrekking kon hebben op het gedeelte van de meerwaarde dat voortvloeide uit het abnormaal karakter van de verrichting (Cassatie, 30 november 2006). Dit betekende in feite dat er geen taxatie kon worden opgelegd indien de waardering van de aandelen correct was gebeurd.
De wetgever reageerde door enkele wijzigingen in de wetgeving aan te brengen. De mogelijke belastbaarheid van meerwaarden op aandelen werd overgeheveld van artikel 90, 1° WIB 1992 naar artikel 90, 9° WIB 1992, waarbij uitdrukkelijk werd voorzien dat de volledige meerwaarde op de aandelen kon worden belast (art. 102 WIB 1992). Op inhoudelijk vlak bleef de onderbouw van de taxatie gelijkaardig: de meerwaarde op aandelen kan slechts worden belast indien ze voortvloeit uit een verrichting die niet kan beschouwd worden als een 'normale verrichting van beheer van een privévermogen'.
Uit de meest recent gepubliceerde beslissingen blijkt dat het standpunt van de Dienst Voorafgaande Beslissingen niet gewijzigd is ingevolge het wetgevend optreden. De DVB blijft van oordeel dat de inbreng of de verkoop van aandelen aan een holding slechts kan beschouwd worden als een normale verrichting van beheer van een privévermogen indien bij de uitvoering van de transactie enkele voorwaarden worden nageleefd (zie o.a. beslissing 2010.088 van 22 juni 2010):
> gedurende drie jaar na de verrichting mogen er geen kapitaalverminderingen worden doorgevoerd in de holding;
> gedurende drie jaar na de verrichting mogen er geen kapitaalverminderingen worden doorgevoerd in de werkvennootschap, tenzij de middelen worden gebruikt door de holding en niet doorstromen naar de aandeelhouders van de holding;
> gedurende drie jaar na de verrichting mag de dividendpolitiek van de werkvennootschappen niet gewijzigd worden, tenzij de middelen worden gebruikt door de holding en niet doorstromen naar de aandeelhouders van de holding;
> gedurende drie jaar na de verrichting mag de verloningspolitiek van de werkvennootschappen niet gewijzigd worden, tenzij dit economisch kan worden verantwoord;
Uit de rechtspraak blijkt echter dat de hoven en rechtbanken zich soepeler opstellen dan de administratie. De hoven en rechtbanken kijken uitsluitend naar de feitelijke omstandigheden die aan de grondslag van de verrichting liggen. Volgende elementen werden recent in de rechtspraak aanvaard als zijnde normale verrichtingen van het beheer van privévermogen:
> de verkoop van aandelen aan een holding in het kader van een aandeelhoudersgeschil waarbij een minderheidsaandeelhouder werd uitgekocht (Antwerpen, 23 november 2010);
> de inbreng van aandelen in een holding door diverse leden van dezelfde familie om het beleid over de onderliggende vennootschappen te kunnen centraliseren (Luik, 15 december 2010);
> de inbreng van aandelen in het kader van een successieplanning (Bergen, 27 november 2009);
Wie aandelen in een holding wenst in te brengen, staat aldus voor de keuze. Ofwel wordt zekerheidshalve een ruling aangevraagd, maar dan worden door de DVB voorwaarden opgelegd die in feite niet kunnen verantwoord worden op basis van de wet. Ofwel wordt geen ruling aangevraagd, maar dan riskeert men om een mogelijke taxatie te moeten aanvechten voor de rechtbank.