In een recent vonnis moest de Arbeidsrechtbank te Brussel zich uitspreken over een vordering tot schadevergoeding wegens discriminatie op grond van geslacht. Ook werd uitspraak gedaan over een aantal aspecten die raken aan het variabel loon.
De werkneemster in kwestie was van mening dat ze eenzelfde functie uitoefende als haar mannelijke collega’s maar toch per maand ongeveer 1.000 EUR netto minder betaald kreeg.
De werkgever hield staande dat de werkneemster nooit dezelfde functie had uitgeoefend als haar mannelijke collega’s, en verwees daarvoor naar de arbeidsovereenkomst, die op geen enkel ogenblik werd aangepast. Wel gaf de werkgever toe dat de werkneemster bijkomende verantwoordelijkheden had toegekend gekregen ten aanzien van haar contractuele functie, zonder dat evenwel sprake was van een gelijkaardig takenpakket als haar mannelijke collega’s.
Om de beweerde discriminatie te beoordelen gaat de Arbeidsrechtbank als eerste na of de werkneemster zich wel in een vergelijkbare situatie bevond ten aanzien van haar mannelijke collega’s. De Arbeidsrechtbank stelde daarbij expliciet “van een vergelijkbare situatie kan enkel sprake zijn als de werkelijk functie-inhoud van mevrouw X in die relevante periode dezelfde was als die van de vier mannelijke collega’s. De functietitel is irrelevant”. De Arbeidsrechtbank besliste dat er geen volledige overeenstemming was tussen de functie van de werkneemster en die van haar mannelijke collega’s, ook al waren bepaalde taken wel dezelfde. Bijgevolg bevond zij zich niet in een vergelijkbare situatie en werd het dus niet relevant geacht om na te gaan of de andere mannelijke collega’s al dan niet een hoger loon ontvingen en op basis van welke motieven. De Arbeidsrechtbank herhaalde daarbij dat een eventuele ongelijke behandeling van onvergelijkbare categorieën van personen immers niet leidt tot discriminatie. Zo dus concludeerde de Arbeidsrechtbank dat er geen sprake was van een discriminatie op basis van geslacht in hoofde van de werkneemster.
Dit vonnis herinnert dat een vergelijkbare situatie van de persoon die beweert gediscrimineerd te worden ten aanzien van de ‘referentiepersoon’ een essentiële voorwaarde is om een discriminatievordering te doen slagen. In lijn met de bewijslast in andere situaties (handelsvertegenwoordiger, werknemer/zelfstandige), is het de feitelijke situatie die primeert bij het onderzoek, en niet wat op papier staat.
In dezelfde zaak vorderde de werknemer achterstallig variabel loon, waarbij zij in haar vordering de ‘on target’ kwartaalbonus pro rata berekende in functie van het aantal gewerkte dagen gedurende het kwartaal, zonder enigszins aan te tonen dat de kwartaalobjectieven behaald werden. De Arbeidsrechtbank herinnerde dat een variabel loon niet gelijk is aan vast loon dat verworven wordt naargelang de arbeidsprestaties geleverd worden, en dat bij gebreke aan enig verder bewijs er dus geen variabel loon verschuldigd was.
De werkneemster kreeg maandelijks een voorschot op haar variabel loon. De finale afrekening volgde telkens in de maand na afloop van het kwartaal waarop de prestaties betrekking hadden. De werkneemster werd ontslagen op 10 januari 2017. Voor de berekening van de opzeggingsvergoeding was er discussie of de finale afrekening van de kwartaalbonus van Q4 2015, die werd betaald met het loon van januari 2016, al dan niet mee moest opgenomen worden in de berekeningsbasis van de opzeggingsvergoeding. Verwijzend naar artikel 39 §1, 3° van de Arbeidsovereenkomstenwet alsook de Memorie van Toelichting met betrekking tot deze bepaling, stelde de Arbeidsrechtbank dat moet rekening gehouden worden met variabel loon dat eisbaar is in de twaalf maanden voorafgaand aan het ontslag. Aangezien de afrekening voor Q4 2015 eisbaar werd eind januari 2016, en dus binnen de 12 maanden voorafgaand aan het ontslag, moest deze afrekening mee opgenomen worden. Dat de bonus niet verdiend werd in deze periode, werd niet relevant geacht. Coherent met voorgaande redenering werd de afrekening voor Q4 2016, pas eisbaar ná het ontslag (met name eind januari 2017), niet mee opgenomen.
Bron : Arbrb. Brussel, 2 mei 2019, AR nr. : 18/18/A
Marjolein Denys