De meest besproken maatregel uit de Wet tot waarborging van de duurzaamheid en het sociale karakter van de aanvullende pensioenen en tot versterking van het aanvullende karakter ten opzichte van de rustpensioenen houden we tot het laatst: de aanpassing van de rendementsgarantie. Onze vorige Flashes over de Wet vindt u hier.
U weet dat u als werkgever tot voor kort gehouden was een rendement te garanderen van 3,25% op werkgeversbijdragen (in een vastebijdrage – of cash balance plan) en van 3,75% op persoonlijke bijdragen. Door de lage intrestvoeten op obligaties konden de pensioeninstellingen dit rendement nog moeilijk realiseren en drong een aanpassing zich op.
Het akkoord van de sociale partners, zoals omgezet in de Wet, kan als volgt samengevat worden:
- Het principe van een rendementsgarantie blijft behouden.
- Het percentage wordt echter aangepast en gealigneerd op een percentage van het gemiddelde (over de laatste 24 maanden) van de Belgische Lineaire Obligatie (OLO) met een duurtijd van 10 jaar.
- Het minimum zal 1,75% bedragen, het maximum 3,75%.
- Voor 2016 en 2017 is de garantie vastgelegd op 1,75%. Op advies van de Nationale Bank kan dit percentage in de komende jaren wijzigen.
- Hetzelfde percentage zal gelden voor werkgevers –en werknemersbijdragen.
Hoe verhoudt deze “nieuwe” rendementsgarantie zich nu tot de oude, en hoe moeten toekomstige wijzigingen van het percentage verwerkt worden? De sociale partners hebben hierbij gewenst een link te maken met de methode die de pensioeninstelling hanteert die de pensioentoezegging beheert:
- Indien de pensioeninstelling u contractueel een rentevoet garandeert tot aan de pensioenleeftijd van de aangeslotene, dan zullen de bijdragen gestort tot het moment van de wijziging van de garantie blijven genieten van het oude rendement. De wijziging zal enkel betrekking hebben op bijdragen gestort na de wijziging (de zgn. horizontale methode).
- Indien de pensioeninstelling geen resultaat garandeert (tot aan de pensioenleeftijd), zal de nieuwe rentevoet niet alleen toegepast worden op bijdragen verschuldigd vanaf de wijziging, maar tevens op het bedrag van de oude bijdrage gekapitaliseerd aan de oude rentevoet (de zgn. verticale methode).
De toegepaste methode kan enkel gewijzigd worden wanneer de uitvoering van de pensioentoezegging gewijzigd wordt. De toepassing van de rendementsgarantie zal dus niet uniform zijn voor alle werkgevers maar bepaald worden door de onderliggende relatie met de pensioeninstelling.
De bepalingen zijn in werking getreden op 1 januari 2016.